15.009T

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
17/09/2015
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Deels niet-ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
De jeugdzorgwerker wordt verweten dat zij de belangen van de kinderen niet heeft gediend en tekort is geschoten in de integriteit en de bejegening.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en geoordeeld in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. D.J. Markx , voorzitter,
mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. N. Jacobs.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

mevrouw A., hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen:

mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.

1 Het verloop van de procedure

Op 20 februari 2015 ontvangt het College een klachtschrift d.d. 20 februari 2015 van klaagster. Op 22 februari 2015 een klachtschrift van de ouders van klaagster en op 26 februari 2015 ontvangt het College een klachtschrift van dhr. G, partner van klaagster. Per brief d.d. 10 maart 2015 wordt aan beklaagde verweer gevraagd. Op 7 april 2015 ontvangt het College per e-mail een verweerschrift met 21 bijlagen van beklaagde. Beklaagde bericht daarbij dat het verweer en de bijlagen ook per post worden toegestuurd. Het College besluit dat een hoorzitting wenselijk is. Partijen worden op 9 april 2015 opgeroepen om op 21 april 2015 te verschijnen. Klaagster ontvangt op 9 april 2015 een afschrift van het verweer met de bijlagen. Op 10 april 2015 ontvangt het College van klaagster een aanvulling op de klacht. Het College besluit dat de aanvulling niet aan het dossier wordt toegevoegd. Op 10 april 2015 ontvangt het College, als aangekondigd door beklaagde, het verweer met bijlagen opnieuw, ditmaal per post. Omdat de bijlagen in een andere volgorde zijn opgenomen dan bij het verweerschrift van 7 april 2015 wordt beklaagde verzocht om het verweer opnieuw in te dienen. Op 14 april 2015 ontvangt het College van beklaagde een aanvulling op het verweer. Het College bericht beklaagde dat de aanvulling niet aan het dossier wordt toegevoegd. Op 16 april 2015 ontvangt het College het verweerschrift met bijlagen per e-mail. Klaagster ontvangt een afschrift met het verzoek om de versie van 13 april 2015 te vervangen door de versie van 16 april 2015. Op 20 april 2015 bericht klaagster dat zij niet ter zitting zal verschijnen omdat zij haar klachten wil aanvullen en repliek wil leveren.
Het College besluit dat de zitting zal worden verdaagd. Partijen ontvangen bericht. Klaagster krijgt de gelegenheid om haar klacht aan te vullen. Aan beklaagde wordt bericht dat zij de gelegenheid krijgt om schriftelijk op de aanvulling van klaagster te reageren.

Op 12 mei 2015 ontvangt het College een aanvulling op het klachtschrift van 20 februari 2015. Partijen worden opgeroepen voor een hoorzitting, te houden op 21 mei 2015. Beklaagde stuurt een gemotiveerd bericht van verhindering. Het College besluit dat een laatste datum aan partijen zal worden voorgelegd; de hoorzittingsdatum wordt bepaald op 25 juni 2015. Partijen worden op 18 mei 2015 opgeroepen.
Aan beklaagde wordt op 25 mei 2015 een afschrift van het aanvullend klachtschrift gestuurd met het verzoek om vóór 19 juni 2015 een eventuele reactie in te sturen. Op 18 juni 2015 ontvangt het College het aanvullend verweer. Op 19 juni 2015 ontvangt klaagster een afschrift.

De hoorzitting vindt plaats op 25 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster, haar ouders en de heer G., en van aangeklaagde en haar teammanager. Het College heeft in het raadkameroverleg aansluitend aan de hoorzitting een beslissing genomen.

Het College bericht partijen op 20 augustus 2015 dat zij een verlengde termijn voor het uitbrengen van de beslissing neemt tot 17 september 2015.

2 De ontvankelijkheid van de klacht

Het College stelt vast dat aangeklaagde zich vanaf [dag] augustus 2013, door haar opname in het register van de Stichting BeroepsAgogisch en Maatschappelijk werkers, hierna te noemen: BAMw, heeft onderworpen aan het stelsel van tuchtrecht zoals dat op dat moment voor haar beroepsuitoefening gold.

Het College stelt vast dat BAMw de voortzetting van de registratie van aangeklaagde als jeugdzorgwerker op 1 oktober 2014 aan het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: het register, heeft overgedragen, welke stichting zich op dat moment het ook voor aangeklaagde kenbare doel stelde om tuchtrechtspraak toe te passen op geregistreerden.

Het College stelt concluderend vast dat het College zich ontvankelijk kan achten om het handelen van aangeklaagde op geleide van de klacht van klaagster te toetsen aan de algemene tuchtnorm.

Het College stelt vast dat het klachtschrift voldoet aan de vereisten gesteld door art. 10 lid 1 sub a en lid 4, art. 11 en art. 12 van het Tuchtreglement.

Het College besluit dat het klachtschrift van de ouders van klaagster en het klachtschrift van de partner van klaagster ter ondersteuning van de klachten van klaagster aan het dossier worden toegevoegd.

3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen

Klaagster heeft twee minderjarige dochters, hierna te noemen: ‘de kinderen’ of ‘kind A.’ resp. ‘kind B.’. Klaagster is gescheiden van de vader van de kinderen. Ouders delen het gezag. Op 4 maart 2013 wordt ten aanzien van de kinderen een voorlopige ondertoezichtstelling (vots) uitgesproken en op 31 mei 2013 een ondertoezichtstelling (ots). De kinderen zijn dan resp. zeven en vijf jaar oud. Beklaagde wordt aangesteld als oudervoogd. Voor de kinderen treedt een kindvoogd op. Beklaagde treedt op namens BJz X vanaf 4 maart 2013 tot 11 maart 2015. In de periode van 31 mei 2013 tot 1 december 2014 vindt er begeleide en onbegeleid omgang plaats van vader met de kinderen. Op 1 december 2014 vraagt beklaagde een spoed uithuisplaatsing (uhp) aan. Op 8 december 2014 worden de kinderen uit huis geplaatst in een pleeggezin.

4 De klachten

Klaagster verwijt beklaagde samengevat het volgende.

4.1

Beklaagde heeft de belangen van de kinderen niet gediend. Zij heeft op geen enkele wijze belangstelling getoond in de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de kinderen.
Dit blijkt, onder meer, uit het volgende.
Zij heeft ten aanzien van kind A. tot en met 30 januari 2015 ontkend dat deze een glutenallergie en een lactose-intolerantie heeft.
Zij heeft niet consequent en adequaat gereageerd op het niet veilig in de auto vervoeren door vader van de kinderen.
Zij heeft voorafgaand aan de uhp nooit een gesprek gevoerd met de kinderen.
Beklaagde heeft niet aangegeven wat zij of BJz X denken te doen naar aanleiding van het grensoverschrijdend gedrag op seksueel gebied van de kinderen en naar aanleiding van gebeurtenissen tijdens de omgang van de kinderen met vader op 1 en 2 november en op 29 en 30 november 2014. Zij heeft de zorgen van klaagster weggewuifd.
Beklaagde staat niet toe dat kind B. bij een gespecialiseerd tandarts wordt behandeld.
Zij staat niet toe dat kind B. speciaal onderwijs volgt.
Zij heeft plaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin, bijvoorbeeld plaatsing bij de ouders van moederszijde, niet willen overwegen.

4.2

Beklaagde is tekort geschoten in integriteit en bejegening.
Dit blijkt, onder meer, uit het volgende.
Op klaagsters verzoek dat vaders onbegeleide omgang met de kinderen weer begeleide omgang zou worden heeft beklaagde gedreigd met uithuisplaatsing.
Mede door toedoen van beklaagde is de rechter bewogen tot het uitspreken van de uhp van de kinderen. Beklaagde heeft documenten ten behoeve van de door de rechter uitgesproken beschermingsmaatregelen opgebouwd uit mailtjes van vader en haar eigen interpretaties.
Zij heeft gepoogd om de directie van de scholen van de kinderen door haar opgestelde rapportages te laten ondertekenen.
Zij geeft aan met de kinderarts en de zedenpolitie te hebben gesproken terwijl dezen verklaren nooit met haar of met BJz X te hebben gesproken.
Beklaagde heeft klaagsters privacy geschonden door met diens leidinggevende te spreken over de uhp van de kinderen en tijdens dat contact te verklaren te twijfelen aan het vermogen van klaagster om voor haar patiënten te zorgen wegens haar geestelijke gesteldheid.
Beklaagde heeft tot viermaal toe poststukken met privacygevoelige informatie naar een verkeerd adres gestuurd.
Zij heeft privacygevoelige informatie gedeeld met het pleeggezin over klaagster en over klaagsters ouders over onder meer inkomen, werkgevers en functie.
Beklaagde ontneemt klaagster de mogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen door informatie over schoolprestaties, artsenbezoek en zedenonderzoek van de kinderen niet te delen met klaagster.

4.3

Er bestaat een bijzonder amicale verhouding tussen vader en beklaagde, onder meer blijkend uit het mailtje van 9 december 2013 dat werd ondertekend met “X [beklaagde]”. Hierdoor heeft klaagster zich van meet af aan niet serieus genomen gevoeld.
Beklaagde en vader delen op Facebook 25 vrienden. Dit is voor een gezinsvoogd die geheimhoudingsplicht heeft niet professioneel en niet integer.
Beklaagde vormde met vader een front tegen klaagster. Vader was steeds in het bezit van alle benodigde documenten, klaagster moest daar steeds om vragen. Over de inhoud van de telefoongesprekken die beklaagde met vader voerde werd klaagster niet op de hoogte gesteld.

Ter zitting verklaart klaagster dat de bejegening door beklaagde en de uithuisplaatsing van de kinderen haar het meest heeft geraakt.

5 Het verweer

Beklaagde voert met betrekking tot de bovenbeschreven klachtonderdelen het volgende aan.
Beklaagde herkent zich niet in de omschrijving van klaagster dat beklaagde partijdig is, onwaarheden vertelt en aan moeder verwijten maakt. Beklaagde heeft geluisterd naar klaagster en is niet partijdig maar verschilt met haar in visie welke stappen gemaakt moeten worden in het belang van de ontwikkeling van de kinderen.

5.1

Beklaagde heeft de belangen en de rechten van de kinderen gediend.
Zij heeft op 8 december 2014 om 14.55 uur aan crisisbemiddeling gemeld dat kind B. een glutenallergie heeft. Zij heeft het pleeggezin op 9 december 2014 om 9.08 uur geïnformeerd door de mail van klaagster door te sturen en zij heeft een lijst van voedingsmiddelen meegegeven voor het pleeggezin. Zij heeft ouders dezelfde dag bericht dat zij het pleeggezin had geïnformeerd.
Zij heeft tijdens het overdrachtsmoment van de omgang van 3 mei 2014 aan vader mondeling aangegeven dat BJz X de algemene verkeersregels hanteert. De afspraak is vervolgens vastgelegd in het verslag van het oudergesprek van 6 augustus 2014.
Beklaagde is aangesteld als oudervoogd. De kindvoogd spreekt met de kinderen, de oudervoogd met de ouders.
De seksuele uitingen gedaan door de kinderen heeft beklaagde zorgelijk genoemd, ook in het gesprek waarin de kindvoogd aanwezig was. De zorgen zijn besproken met de zorgaanbieder en met de pleegouders. De kinderen zijn in deze periode verhoord door de zedenpolitie en gezien en gesproken door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Op de zitting van 30 januari 2015 is gemeld dat dat het goed zou zijn als de kinderen onderzocht zouden worden opdat inzichtelijk kan worden wat de kinderen nodig hebben. Tot op het moment van schrijven van het verweer heeft klaagster voor dergelijk onderzoek geen toestemming gegeven.
Beklaagde heeft aan klaagster toestemming gevraagd opdat kind B. naar een tandarts zou kunnen gaan. Beklaagde heeft voorgesteld dat de tandartsenpraktijk waar kind B. vanuit het ouderlijk huis patiënt was, met de tandartsen waar pleegouders haar zouden brengen overleg zouden voeren. Klaagster heeft toestemming gegeven voor het overleg tussen de tandartsen en toestemming voor díe behandeling die noodzakelijk zou zijn. Beklaagde heeft daarop een en ander in gang gezet.
In het verwijt dat kind A. geen speciaal onderwijs volgt herkent beklaagde zich niet. Kind A. zat ook vóór de uhp op een algemene basisschool.
De meerwaarde van het steunsysteem van klaagster is door beklaagde en BJz X gezien. Er is gepoogd om met alle betrokkenen in gesprek te gaan maar klaagster is op geen enkel voorstel ingegaan. Beklaagde heeft zich te houden aan de rechterlijke beschikkingen. In de beschikking van 8 december 2014 heeft de rechter bepaald dat de Raad onderzoek moet doen naar het perspectief van de kinderen. De kinderen zijn op vrijdag 12 december 2014 doorgeplaatst naar het huidige pleeggezin. Zij konden daardoor op dezelfde school blijven en zij volgen daar sinds 11 december 2014 het volledige programma.

5.2

Het is de mening van klaagster dat de rechter door toedoen van beklaagde en op grond van onjuiste informatie is bewogen tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing. De rechter heeft de uhp toegekend op grond van de inhoud van mailcorrespondentie tussen ouders. Uit deze correspondentie blijkt het risico dat de kinderen in een loyaliteitsconflict zouden raken als zij niet uit huis zouden worden geplaatst.
Klaagster spreekt over rapportages die beklaagde ter ondertekening aan de schooldirecties zou hebben voorgelegd. Beklaagde weet niet welke rapportages klaagster zou kunnen bedoelen. Beklaagde heeft het verzoek van de school waar de kinderen werden aangemeld en geplaatst, inhoudende dat de school waar de kinderen waren vertrokken, de kinderen zou uitschrijven aan deze school gemaild en het antwoord van deze school heeft zij gestuurd aan de huidige school.
Beklaagde heeft aan de zedenpolitie desgevraagd de contactgegevens van het pleeggezin gegeven. De zedenpolitie wilde de kinderen namelijk horen. Beklaagde heeft verder geen contact gehad met de zedenpolitie. Zij is inhoudelijk door hen niet geïnformeerd. In het multidisciplinair overleg bij BJz X is bepaald dat de gedragswetenschapper contacten met de zedenpolitie onderhoudt. Met medeweten van klaagster heeft de kinderarts – in afwachting van het onderzoek van de zedenpolitie – contact met beklaagde gezocht.
Beklaagde heeft geen contact gehad met de leidinggevende van klaagster.
De beschuldigingen die klaagster uitte aan het adres van vader was voor BJz X geen grond om begeleide omgang te hervatten.
Er zijn inderdaad stukken naar een verkeerd adres gestuurd. BJz X heeft hiervoor excuses aangeboden.
Beklaagde heeft geen informatie over werkgevers noch inkomensgegevens van klaagster aan het pleegezin gegeven.
Beklaagde deelt de gegevens die zij heeft.

5.3

Klaagster heeft het gevoel dat er een front door beklaagde met vader tegen haar wordt gevormd. Beklaagde neemt echter een neutrale positie in. Vader wordt, net als klaagster, op toonzetting in mails aangesproken.
Beide ouders beschikken over dezelfde documenten.
Klaagster voert een email op waarin beklaagde zou hebben ondertekend met ‘X [beklaagde]’. De daadwerkelijk gestuurde mail is bewerkt waardoor het onderschrift luidt ‘X [beklaagde]’.
Dat beklaagde en vader 25 vrienden zouden delen via Facebook is aan beklaagde niet bekend.
Beklaagde heeft vader niet anders geïnformeerd dan zij klaagster heeft geïnformeerd. Conform de werkwijze pleegt beklaagde ouders te spreken in het bijzijn van een collega en niet telefonisch. Ten tijde van de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders heeft beklaagde beide ouders telefonisch gesproken om te vertellen dat de plaatsing rustig was verlopen. Zij heeft gebeld in het bijzijn van de collega die bij de plaatsing aanwezig was. Per mail heeft zij voorts telefoongesprekken, te voeren op 13, 15 en 16 december 2014, aangekondigd. Vader beantwoordde de gesprekken, klaagster niet.

Ter zitting verklaart beklaagde dat de zaak van deze kinderen is aangepakt aan de hand van de methode ‘oudervoogd voor de ouders’, ‘kindvoogd voor de kinderen’. Deze wordt gehanteerd bij complexe echtscheidingen. Een oudervoogd legt de uitkomst van de oudergesprekken terug bij ouders. Deze mogen afwegen hoe zij hiermee omgaan.
Hoewel er tot 22 augustus 2013 geen contact plaatsvindt tussen klaagster en beklaagde, brengt klaagster zes weken na de start van de ots, op 16 april 2013, een klacht uit over beklaagde bij diens teammanager. Op 26 april, 15 mei en 7 juni 2013 mailt klaagster aan beklaagde dat zij klachten heeft over haar functioneren.
Beklaagde diende vervolgens enerzijds het toezicht uit te voeren en anderzijds een klachttraject met klaagster te doorlopen.
De beslissingen die worden genomen zijn teambeslissingen. Beklaagde heeft in nauwe afstemming met haar teammanager in deze zaak gewerkt.
Voor een oudergesprek staat beklaagde altijd open.
Beklaagde begrijpt dat klaagster zich steeds niet gehoord heeft gevoeld. Zij heeft klaagsters signalen hierover en over de falende samenwerking gehoord. Ook beklaagde stelt vast dat de samenwerking niet tot stand is gekomen.
De stellende en honende wijze waarop klaagster beklaagde bejegent en het feit dat klaagster beklaagdes naam en het kenteken van haar auto op internet heeft gezet heeft beklaagde diep geraakt.

6 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening rekening houdend met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het College wijst er voorts op dat het geen waarheidsvinding bedrijft. Indien bij een klachtonderdeel de feitelijke gang van zaken in redelijkheid niet kan worden vastgesteld kan het College geen inhoudelijk oordeel geven en zal het College het klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Het College vat de klachten als volgt samen en baseert zich op de stukken en op hetgeen ter zitting door partijen is verklaard.
Het College stelt vast dat de registratie van beklaagde in het register SKJ is aangevangen op [datum] 2013. Het College stelt voorts vast dat beklaagde het toezicht feitelijk tot 11 maart 2015 heeft uitgevoerd. Het College beoordeelt de klachten voor zover deze betrekking hebben op handelen van beklaagde verricht in de periode vanaf 29 augustus 2013 tot 11 maart 2015.

6.1

In dit onderdeel stelt klaagster dat beklaagde de belangen van de kinderen niet heeft gediend en dat zij op geen enkele wijze belangstelling heeft getoond in de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de kinderen.
Zij heeft ten aanzien van kind A. tot en met 30 januari 2015 ontkend dat deze een glutenallergie en een lactose-intolerantie heeft.
Zij heeft niet consequent en adequaat gereageerd op het niet veilig in de auto vervoeren door vader van de kinderen.
Zij heeft voorafgaand aan de uhp nooit een gesprek gevoerd met de kinderen.
Zij heeft niet aangegeven wat zij of BJz X denken te doen naar aanleiding van het grensoverschrijdend gedrag op seksueel gebied van de kinderen en zij heeft de zorgen van klaagster weggewuifd.
Beklaagde staat niet toe dat kind B. bij een gespecialiseerd tandarts wordt behandeld en zij staat niet toe dat kind B. speciaal onderwijs volgt.
Zij heeft plaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin niet willen overwegen.

Het College stelt vast dat beklaagde de klachten in dit onderdeel gemotiveerd weerlegt.
Het College stelt vast dat klaagster aan crisisbemiddeling heeft gemeld dat kind B. een glutenallergie heeft en aan pleegouders de mail van klaagster over de voedselintolerantie van kind B. heeft doorgestuurd en aan hen een lijst van voedingsmiddelen heeft doen toekomen. Hierdoor kon het pleeggezin vanaf aanvang van het verblijf van kind A. op de hoogte zijn van het juiste dieet voor kind A.
Het College stelt vast dat beklaagde tijdens het overdrachtsmoment van de omgang van 3 mei 2014 aan vader mondeling heeft aangegeven dat BJz X de algemene verkeersregels hanteert.
Het College stelt vast dat beklaagde de seksuele uitingen gedaan door de kinderen zorgelijk heeft genoemd, ook in het gesprek waarin de kindvoogd aanwezig was, en dat beklaagde de zorgen heeft besproken met de zorgaanbieder en met de pleegouders. Het College stelt voorts vast dat de kinderen zijn verhoord door de zedenpolitie en gezien en gesproken door de Raad. Het College stelt vast dat klaagster voor het voorstel van beklaagde dat de kinderen onderzocht zouden worden opdat inzichtelijk zou worden wat zij nodig hebben door klaagster geen toestemming werd gegeven.
Het College stelt vast dat klaagster toestemming heeft gegeven voor behandeling van het gebitsprobleem van kind B. en voor overleg tussen de huidige en de vorige tandarts van kind B. en dat beklaagde in gang heeft gezet dat kind B. de juiste tandheelkundige behandeling zou krijgen.
Het College stelt vast dat beklaagde, aldus handelend, heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend oudervoogd betaamt.
Deze onderdelen van klachtonderdeel I zijn derhalve ongegrond.

Het College stelt vast dat het enkele verwijt van klaagster dat kind A. geen speciaal onderwijs volgt sinds de uhp geen doel treft nu kind A. ook vóór de uhp op een algemene basisschool zat.
Dit onderdeel van klachtonderdeel I is derhalve ongegrond.

Het College stelt vast dat beklaagde de meerwaarde van het steunsysteem van klaagster heeft willen zien en heeft gepoogd om met alle betrokkenen in gesprek te gaan. Het College stelt vast dat beklaagde, aldus handelend, heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend oudervoogd betaamt.
Dit onderdeel van klachtonderdeel I is derhalve eveneens ongegrond.

Het College stelt vast dat het besluit om de kinderen door te plaatsen naar het toenmalige pleeggezin een besluit van BJz X is geweest op geleide van de beschikking van de rechter. Het College is niet bevoegd om een dergelijk besluit te toetsen.
Dit onderdeel van klachtonderdeel I is niet ontvankelijk.

Klachtonderdeel I is deels ongegrond en deels niet ontvankelijk.

6.2

In dit klachtonderdeel verwijt klaagster beklaagde dat zij heeft gedreigd met uithuisplaatsing in reactie op klaagsters verzoek dat vaders onbegeleide omgang met de kinderen weer begeleide omgang zou worden.
Klaagster verwijt beklaagde dat de rechter, op grond van door beklaagde ingebrachte mails van vader en haar eigen interpretaties, heeft besloten om de uhp van de kinderen uit te spreken.
Klaagster verwijt beklaagde dat zij heeft gepoogd om de directie van de scholen van de kinderen door haar opgestelde rapportages te laten ondertekenen.
Klaagster verwijt beklaagde dat zij in strijd met de waarheid verklaart met de zedenpolitie en de kinderarts te hebben gesproken.
Klaagster verwijt beklaagde dat zij met diens leidinggevende heeft gesproken over de uhp van de kinderen en heeft verklaard te twijfelen aan het vermogen van klaagster om voor haar patiënten te zorgen wegens haar geestelijke gesteldheid.
Klaagster verwijt beklaagde dat zij tot viermaal toe poststukken met privacygevoelige informatie naar een verkeerd adres heeft gestuurd en dat zij privacygevoelige informatie heeft gedeeld met het pleeggezin over klaagster en over klaagsters ouders over onder meer inkomen, werkgevers en functie.
Klaagster verwijt beklaagde dat deze aan klaagster de mogelijkheid ontneemt om het ouderlijk gezag uit te oefenen door informatie over aangelegenheden van de kinderen niet met haar te delen.

Het College stelt vast dat beklaagde de klachten in dit onderdeel gemotiveerd weerlegt.
Het College stelt vast dat beklaagde in de beschermingsprocedure bij de rechter gemotiveerd heeft onderbouwd waarom zij vreesde dat het handelen van klaagster en vader een loyaliteitsconflict bij de kinderen zou kunnen veroorzaken.
Het College stelt vast dat de feitelijke gang van zaken, waar klaagster beklaagde verwijt dat zij heeft gepoogd om de directie van de scholen van de kinderen door haar opgestelde rapportages te laten ondertekenen, waar zij beklaagde verwijt dat deze in strijd met de waarheid verklaart met de zedenpolitie en de kinderarts te hebben gesproken en waar zij beklaagde verwijt dat zij met de leidinggevende van klaagster en met het pleeggezin privacygevoelige gegevens heeft besproken, niet kan worden vastgesteld.
Deze onderdelen van klachtonderdeel II zijn derhalve ongegrond.

Het College stelt vast dat door BJz X en door beklaagde in de klachtenprocedure reeds is erkend dat de poststukken naar een verkeerd adres zijn gestuurd. Het College stelt vast dat BJz X en beklaagde daarvoor aan klaagster ook al excuses hebben aangeboden. Het College is van oordeel dat in deze omstandigheden aan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit onderdeel van klachtonderdeel II is derhalve ongegrond.

Het College stelt vast dat klaagster het verwijt dat beklaagde aan klaagster de mogelijkheid ontneemt om het ouderlijk gezag uit te oefenen door informatie over aangelegenheden van de kinderen niet met klaagster te delen, niet nader onderbouwt. Het College stelt vast dat beklaagde op meerdere momenten zowel schriftelijk als mondeling gemotiveerd verklaart over haar werkwijze als oudervoogd. Het College heeft geen aanwijzing op grond waarvan kan worden vastgesteld dat beklaagde klaagster de mogelijkheid heeft ontnomen om het ouderlijk gezag uit te oefenen.
Dit onderdeel van klachtonderdeel II is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel II is derhalve op alle onderdelen ongegrond.

6.3

In dit onderdeel stelt klaagster dat er een bijzonder amicale verhouding tussen vader en beklaagde bestaat, onder meer blijkend uit een mailbericht dat werd ondertekend met “X [naam]” en uit het feit dat beklaagde en vader op Facebook 25 vrienden delen. Beklaagde vormde met vader steeds een front tegen klaagster.
Het College stelt vast dat de feitelijke gang van zaken op deze onderdelen niet kan worden vastgesteld. Deze onderdelen van klachtonderdeel III zijn derhalve ongegrond.

Klaagster stelt dat vader steeds in het bezit was van alle benodigde documenten en dat zij daar steeds om moest vragen. Klaagster verwijt beklaagde voorts dat zij haar over de inhoud van de telefoongesprekken met vader niet op de hoogte stelde. Het College stelt vast dat beklaagde op dit onderdeel gemotiveerd verweer voert door te verklaren dat zij vader niet anders heeft geïnformeerd dan zij klaagster heeft geïnformeerd; dat zij, conform de werkwijze, ouders pleegt te spreken in het bijzijn van een collega en niet telefonisch; dat zij beide ouders telefonisch, in het bijzijn van de collega die bij de plaatsing aanwezig was, heeft gesproken om te vertellen dat de plaatsing rustig was verlopen en dat zij voorts per mail telefoongesprekken, te voeren op 13, 15 en 16 december 2014, heeft aangekondigd, welke gesprekken vader heeft beantwoord en klaagster niet. Het College stelt voorts vast dat beklaagde op meerdere momenten zowel schriftelijk als mondeling gemotiveerd verklaart over haar werkwijze als oudervoogd. Het College heeft geen aanwijzing op grond waarvan kan worden vastgesteld dat beklaagde klaagster ten opzichte van vader heeft achtergesteld in de mate waarin zij informatie ontving.
Deze onderdelen van klachtonderdeel III zijn derhalve eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel III is derhalve op alle onderdelen ongegrond.
Het College stelt voorts vast dat beklaagde in haar verweer en ter zitting heeft gereflecteerd op de klachten van klaagster.
Het College stelt vast dat beklaagde heeft geluisterd naar klaagster. Het College stelt vast dat beklaagde tot haar spijt heeft gezien dat er geen mogelijkheden waren om de communicatie tot tevredenheid van klaagster te doen verlopen en dat zij klaagster niet duidelijk heeft kunnen maken waarom uithuisplaatsing in haar opvatting en de opvatting van BJz X noodzakelijk was. Het College stelt vast dat daaruit echter niet blijkt dat beklaagde tekort is geschoten in een professionele verplichting.

7 Uitspraak

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende uitspraak.

Het College verklaart de klacht op één onderdeel niet ontvankelijk en op de overige onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan de 25e juni 2015 door het College van Toezicht en verzonden op 17 september 2015.

mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter

mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris