20.411Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
08/11/2021
Kamer:
Pedagogen
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Opvoedingsondersteuning
Oordeel:
Gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Richtlijn:
Kindermishandeling
De jeugdprofessional heeft de vader (vooraf) niet geïnformeerd over de hulpverlening aan de kinderen, voorts heeft zij de meldcode niet volledig doorlopen en tot slot de communicatie met de vader grotendeels stilgelegd toen een tuchtklacht tegen haar werd ingediend.

20.411Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 8 november 2021

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,

mevrouw drs. B.J. van Leeuwen, lid-beroepsgenoot,

mevrouw drs. P.F.M. Bakker-Leenders, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[de klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 2 november 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als orthopedagoog bij [de instelling] te [vestigingsplaats].

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ. 

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [de gemachtigde], werkzaam bij ARAG.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift, ontvangen op 2 november 2020;
  • het verweerschrift, ontvangen op 2 februari 2021;
  • de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 3 februari 2021;
  • de conclusie van repliek, ontvangen op 15 maart 2021;
  • de conclusie van dupliek, ontvangen op 19 maart 2021.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de ‘tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep (versie van 8 juni 2020) in verband met COVID-19 (Corona)’, hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk te behandelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. De beslissing is op 8 november 2021 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Het College gaat uit van de volgende feiten:

2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2012 en de jongste zoon is geboren in 2014.

2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, hebben hun relatie in maart 2016 beëindigd. Op 3 oktober 2016 hebben de ouders in het ouderschapsplan afgesproken dat er sprake zal zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag. Op 5 december 2016 hebben de moeder en de kinderen de woning verlaten.

2.3 Op 2 maart 2020 heeft de jeugdprofessional aan de moeder een e-mailbericht gestuurd met in de bijlage het verslag van de begeleidingsgesprekken, die de jeugdprofessional op 19 en 26 februari 2020 met de kinderen heeft gevoerd. In het verslag staat beschreven dat de kinderen zowel van de vader als van zijn vriendin (lees ook: de partner) klappen krijgen.

2.4 Op 3 maart 2020 heeft de moeder het verslag van de begeleidingsgesprekken aan de vader doorgestuurd. Op dezelfde dag heeft de vader met de jeugdprofessional een telefonisch gesprek gevoerd en heeft hij haar per e-mail bericht dat hij bij haar wil langskomen.

2.5 Op 4 maart 2020 heeft de jeugdprofessional een bericht aan de moeder gestuurd. Het bericht betreft een aanpassing van het verslag, omdat tijdens een spel met de oudste zoon naar voren is gekomen dat de vader en zijn vriendin de kinderen niet geslagen hebben en ook niet slaan.

2.6 Op 5 maart 2020 heeft de partner van de vader aan de jeugdprofessional een e-mailbericht gestuurd met het verzoek het verslag aan te passen, dan wel een toevoeging te doen over de aantijgingen die haar betreffen.

2.7 Op 10 maart 2020 heeft de jeugdprofessional de partner gemaild met de mededeling dat zij een afspraak heeft staan met de vader, en heeft zij de partner verzocht geen contact meer met haar op te nemen.

2.8 Op 11 maart 2020 heeft de vader een afspraak gehad met de jeugdprofessional op haar kantoor. Van dit gesprek heeft de jeugdprofessional een verslag gemaakt, dat zij op 12 maart 2020 aan de vader heeft gemaild.

2.9 Op 13 maart 2020 heeft de vader inhoudelijk op het verslag gereageerd.

2.10 Op 17 maart 2020 heeft de jeugdprofessional – naar aanleiding van gesprekken die zij op 4 en 11 maart 2020 met de oudste zoon en de vader heeft gevoerd – aan beide ouders een aangepast verslag van de begeleidingsgesprekken gemaild. Dezelfde dag heeft de vader gereageerd dat in het aangepaste verslag niet staat wat er is besproken.

2.11 Op 24 maart 2020 heeft de jeugdprofessional nogmaals een aangepaste versie van het conceptverslag aan beide ouders gestuurd. De ouders is gelegenheid geboden uiterlijk 31 maart 2020 te reageren, waarna het verslag definitief zal worden vastgesteld.

2.12 In de periode van 31 maart 2020 tot en met 26 mei 2020 hebben de vader en de jeugdprofessional meerdere keren contact gehad via de e-mail. De strekking van die
e-mailcorrespondentie was dat de vader wilde weten waarom met de moeder andere informatie is gedeeld, en voorts waarom er steeds een andere invulling wordt gegeven aan het verslag van de begeleidingsgesprekken.

2.13 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2016 als pedagoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen 2017, hierna: de Beroepscode NVO, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De drie in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.

4.1          Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij in haar informatievoorziening onzorgvuldig heeft gehandeld.

Toelichting:

Op 3 maart 2020 heeft de vader een e-mailbericht ontvangen van de moeder met een verslag van de jeugdprofessional van de begeleidingsgesprekken met beide kinderen. De vader was niet op de hoogte dat de kinderen onder behandeling (begeleiding) waren bij de jeugdprofessional. In het verslag is benoemd dat een van de kinderen over de jeugdprofessional zegt: ‘Jij helpt mij al jaren.’ Hiermee wordt de indruk gewekt dat de jeugdprofessional al geruime tijd betrokken is bij de kinderen. Ondanks dat in het ouderschapsplan van 2016 de afspraak vastligt dat er sprake zou zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag, is dit niet ingeschreven in het gezagsregister. Daarom kan de vader zich niet beroepen op zijn toestemmingsrecht als wettelijk vertegenwoordiger. Wel vindt de vader dat het secuur was geweest van de jeugdprofessional om de vader op de hoogte te stellen van de behandeling, zodat hij op z’n minst gebruik kon maken van zijn recht op informatie. De vader is van mening dat dit een schending is van artikel 10 (Zorgvuldigheid) van de Beroepscode NVO.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional heeft het verslag van de begeleidingsgesprekken aan de moeder gestuurd en gevraagd om dit met de vader te delen. De vader is, begrijpelijk, verrast geweest toen hij het verslag ontving. Alle contacten verliepen via zijn ex-vrouw. Omdat de jeugdprofessional het naar aanleiding van de uitlatingen van de kinderen belangrijk vond om een wederhoorgesprek met de vader te voeren, heeft de jeugdprofessional haar bevindingen in een verslag verwerkt. Naast het feit dat de jeugdprofessional niet over de contactgegevens van de vader beschikte, is zij wettelijk verplicht om dit verzoek via de moeder in te dienen, omdat er geen sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag. Omdat de vader met de jeugdprofessional contact opnam over het verslag raakte de jeugdprofessional bekend met zijn contactgegevens en kwam een eerste gesprek tot stand. In het telefoongesprek op 3 maart 2020 liet de jeugdprofessional weten dat zij graag wederhoor wil plegen. De jeugdprofessional betwist dat er sprake is van een schending van artikel 10 van de Beroepscode NVO. De jeugdprofessional heeft zich wel degelijk op respectvolle wijze ingespannen om met haar cliënten samen te werken. Zij heeft juist professioneel gehandeld door geen informatie rechtstreeks te verstrekken aan de vader. De ouder zonder gezag heeft geen recht op inzage in het dossier van het kind. Wel heeft de ouder zonder gezag recht op informatie. Echter, niet de jeugdprofessional maar de moeder (ouder met gezag) heeft de plicht om de vader (ouder zonder gezag) te betrekken bij belangrijke beslissingen die de persoon en/of de verzorging en opvoeding van het kind betreffen. Dit is wettelijk vastgelegd in artikel 377b boek 1 BW. Voorts wijst de jeugdprofessional erop dat de door de vader overgelegde bijlage 1A niet volledig is. De bijlage is het conceptverslag van 2 maart 2020. Zij schetst in haar verweer dat deze bijlage daarna nog diverse keren is gewijzigd, onder andere na gesprekken met de vader. Uiteindelijk hebben de ouders op 24 maart 2020 de laatste versie van het conceptverslag ontvangen, waarop niet meer is gereageerd.

4.1.3 Conclusie van repliek

Tot het moment van ontvangst van het verslag op 3 maart 2020 is de vader niet op de hoogte geweest van de inzet van de jeugdprofessional. Uit het verslag blijkt niet dat zij pogingen heeft gedaan om in contact te komen met de vader. Ook is er geen andere documentatie overgelegd om dit te onderbouwen. Van een professional mag worden verwacht dat er enige inzet wordt getoond in het aangaan van een constructieve samenwerking en dat er samen met ouders wordt beslist over passende hulp. Dit valt ook te lezen in de Richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’. De jeugdprofessional is hierin tekortgeschoten. De wisselingen van de concept-verslagen zijn verwarrend geweest. De vader heeft wel degelijk, op 31 maart 2020, een reactie gegeven op het verslag.

4.1.4 Conclusie van dupliek:

Tot de reactie van de vader op het verslag van 3 maart 2020 beschikte de jeugdprofessional niet over zijn contactgegevens. De inzet in het aangaan van een constructieve samenwerking en het komen tot gezamenlijke beslissingen met ouders over passende hulp, was in dit geval niet mogelijk. De vader gaat eraan voorbij dat er geen sprake was van gezamenlijk ouderlijk gezag. De jeugdprofessional betwist dat zij hierin tekortgeschoten is. Het verslag is altijd een conceptversie gebleven. De vader bleef vragen naar informatie die met de moeder is gedeeld en niet met hem, maar die informatie is er niet.

4.1.5 Het College overweegt als volgt:

Vast staat dat de vader – op het moment dat hij via de moeder het verslag van de begeleidingsgesprekken onder ogen kreeg – voor het eerst vernomen heeft dat de jeugdprofessional gesprekken voerde met de kinderen. Hoe lang die gesprekken al gaande waren en hoe vaak die plaatsvonden, is voor de vader ook onbekend. Het College leest in het verweerschrift en in de conclusie van dupliek van de jeugdprofessional dat zij het belangrijk vond om met de vader een wederhoorgesprek te kunnen voeren, en om die reden haar bevindingen in een verslag heeft verwerkt. Omdat zij de vader de mogelijkheid van wederhoor wilde geven, heeft zij de moeder verzocht het verslag door te sturen. Het College overweegt echter dat de jeugdprofessional aan het begin van de hulpverlening, nog vóórdat zij de gesprekken met de kinderen aanging, contact met de vader had moeten opnemen. Dat de vader geen gezag heeft, doet daaraan niet af. Op pagina 38 van de bijlage ‘Ouderschap, gezag en (echt)scheiding’ van de Beroepscode NVO wordt de informatieplicht van de jeugdprofessional beschreven ten aanzien van de ouder zonder gezag. Daarin staat dat professionals de wettelijke plicht hebben om de juridische ouder zonder gezag op zijn verzoek te informeren over de (inhoud van de) hulp aan zijn kind. De jeugdprofessional mocht zich naar het oordeel van het College dan ook niet verschuilen achter de moeder, noch volstaan met de opmerking dat zij niet beschikte over contactgegevens van de vader. Dat de jeugdprofessional zich heeft ingespannen op respectvolle wijze met haar cliënten (lees in casu: de vader) samen te werken, heeft zij naar het oordeel van het College onvoldoende onderbouwd. Zij heeft niet aangetoond dat zij zich heeft ingespannen de vader, die deel uitmaakte van het leven van de kinderen, eerder te bereiken en te informeren. Onverminderd het bepaalde in artikel 377b BW, dat door de jeugdprofessional is aangehaald, wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden, die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, ‘tenzij’ die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast, dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Van eerste uitzondering is geen sprake nu de jeugdprofessional de informatie ook aan de moeder heeft verstrekt. De tweede uitzondering, namelijk dat het belang van de kinderen zich mogelijk zou verzetten tegen het verschaffen van informatie aan de vader, is door de jeugdprofessional niet aangetoond. Het College realiseert zich dat genoemde informatie ‘op verzoek van’ de ouder zonder gezag verstrekt dient te worden. Echter, nu de vader in het geheel niet van de hulpverlening aan de kinderen op de hoogte was, is hem de mogelijkheid ontnomen om een verzoek om informatie te doen. Alles overwegende, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional zich onvoldoende heeft ingespannen om jegens de vader aan de (algemene) informatieplicht te voldoen over (de hulpverlening aan) de kinderen. De jeugdprofessional heeft niet in lijn gehandeld met de bijlage ‘Ouderschap, gezag en (echt)scheiding’ van de Beroepscode NVO, en met artikel 377b BW.

4.1.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het vermoeden van huiselijk geweld.

Toelichting:

In het verslag van de begeleidingsgesprekken wordt gesproken over een vermoeden van kindermishandeling. Beide kinderen geven volgens de jeugdprofessional aan dat de vader en diens partner hen slaan. In de aanvulling op het verslag van 4 maart 2020 wordt aangegeven dat de partner van de vader de kinderen toch niet slaat. In de aanvulling van 11 maart 2020, op verzoek en initiatief vanuit de vader, staat beschreven dat de vader alleen de oudste zoon eenmalig een tik heeft gegeven. Als er vermoedens zijn van huiselijk geweld, wordt van een jeugdprofessional verwacht dat zij de stappen vanuit de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (verder: de meldcode) volgt. De jeugdprofessional heeft dit niet gedaan. In het stappenplan staat vermeld dat bij stap drie een gesprek moet plaatsvinden met de cliënt en eventuele betrokkenen. De vader vindt het zeer kwalijk dat de jeugdprofessional heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen naar de uitlatingen van de kinderen. Doordat er geen contact met de vader is gezocht, is hem en zijn partner het recht op wederhoor ontnomen en hebben zij geen inzicht kunnen geven in de thuissituatie. Er staat nu een eenzijdig verhaal op papier. Dit maakt het verslag zeer onzorgvuldig, met verstrekkende gevolgen. De vader heeft zijn kinderen hierdoor in de opvolgende maand maar een uurtje gezien. Daarnaast heeft dit ook veel spanningen opgeleverd binnen zijn huidige relatie, in het samengestelde gezin en in de relatie met zijn kinderen. De nieuwe partner van de vader heeft de jeugdprofessional op 5 maart 2020 om aanpassing van het verslag gevraagd. Op 10 maart 2020 heeft de jeugdprofessional haar verzocht om geen contact meer op te nemen. Nu de partner wel betrokken is in het verslag, vindt de vader dit een vreemde gang van zaken. De vader is van mening dat dit een schending is van artikel 10 (Zorgvuldigheid) en artikel 12 (Wettelijke meldrechten) van de Beroepscode NVO.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional heeft toen de kinderen zeiden dat zij worden geslagen, gehandeld volgens de meldcode. Zij heeft (anoniem) contact opgenomen met Veilig Thuis om advies in te winnen hoe zij met het verhaal van de kinderen om moest gaan. De jeugdprofessional heeft uiteindelijk geen melding gedaan bij Veilig Thuis, omdat er geen redelijk vermoeden was van kindermishandeling. De jeugdprofessional heeft het advies van Veilig Thuis opgevolgd, zoals in het conceptverslag staat beschreven. Om in contact te komen met de vader heeft de jeugdprofessional een verslag geschreven van de begeleidingsgesprekken, en de ex-vrouw verzocht dit aan de vader door te sturen. De jeugdprofessional betwist dat het verslag van de gevoerde gesprekken eenzijdig is. Het verslag is een weergave van de gevoerde gesprekken met alle betrokkenen. De jeugdprofessional heeft de gespreksverslagen vooraf in concept voorgelegd aan de vader, en waar nodig aangepast. Dat de vader zijn kinderen maar een uurtje heeft gezien, kan niet aan de jeugdprofessional worden toegerekend. De jeugdprofessional gaat niet over de omgang van de kinderen en de vader. De jeugdprofessional heeft gehandeld conform de daarvoor geldende regels en normen in het contact met de partner van de vader. Het verzoek van de partner om wijzigingen in het verslag aan te brengen, heeft de jeugdprofessional terecht afgewezen.

4.2.3 Conclusie van repliek:

De vader blijft bij zijn eerdere standpunt dat de jeugdprofessional onzorgvuldig heeft gehandeld door pas veel later in het proces en op initiatief van de vader, wederhoor toe te passen. De partner van de vader heeft alleen een rectificatie gewenst over de valse aantijgingen jegens haar.

4.2.4 Conclusie van dupliek:

De jeugdprofessional heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Anders dan de vader suggereert, heeft de jeugdprofessional, en niet de vader, het initiatief genomen en om de contactgegevens gevraagd. Doordat de vader de contactgegevens van de jeugdprofessional via de e-mail heeft gekregen, heeft hij telefonisch contact met haar opgenomen. Toen heeft de jeugdprofessional aangegeven graag met de vader in gesprek te gaan.

4.2.5 Het College overweegt als volgt:

In het eerste verslag van de begeleidingsgesprekken, dat op 2 maart 2020 aan de moeder is gemaild, staat dat de kinderen klappen kregen van zowel de vader als van zijn partner. In het verweerschrift heeft de jeugdprofessional uiteengezet dat zij daarna de meldcode heeft gevolgd, door advies in te winnen bij Veilig Thuis. De vraag die nu voorligt, is of de jeugdprofessional in deze situatie zorgvuldig heeft gehandeld. Het College overweegt dat wanneer een jeugdprofessional vermoedens heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling hij of zij de vijf stappen van de meldcode dient te doorlopen. Aan de hand van deze stappen bepaalt een jeugdprofessional of er bij Veilig Thuis een melding moet worden gedaan, en of er voldoende hulp kan worden ingezet. Na de eerste stap, waarin de signalen in kaart worden gebracht, dient een jeugdprofessional te overleggen met een collega en eventueel Vellig Thuis te raadplegen (stap twee). Stap drie is het voeren van een gesprek met de betrokkene(n) over de signalen en bij stap vier wordt het huiselijk geweld en de kindermishandeling gewogen. Pas in stap vijf liggen er twee beslissingen voor. Is melden noodzakelijk, of is hulpverlenen of organiseren (ook) mogelijk? De vader heeft in zijn klacht dat – nu er ten aanzien van de (vermoedens van) huiselijk geweld/kindermishandeling geen gesprek met hem heeft plaatsgevonden – terecht gesteld dat stap drie is overgeslagen. Het College overweegt dat van deze stap alleen kan worden afgezien als er direct gevaar voor de betrokken kinderen en/of de jeugdprofessional dreigt. In de ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ (herziende versie 2020), onder ‘6.3 Stap 3 Praat met ouder(s) en jeugdigen’ (pagina 71-72), is nader uitgewerkt wat uitzonderlijke situaties zijn wanneer kan worden afgezien van het voeren van een gesprek met de betrokkenen. Het gaat volgens de Richtlijn dan om situaties waarmee de veiligheid van betrokkenen ernstig in het geding is (bijvoorbeeld seksueel geweld, huwelijksdwang, eer-gerelateerd geweld en loverboy problematiek). Van deze uitzonderingsgrond is geen sprake gebleken, zodat er geen reden was om het gesprek met de vader achterwege te laten. Het volgen van de stappen van de meldcode is in de Beroepscode NVO opgenomen onder artikel 12 lid 1 (Wettelijke meldrechten). In dat artikel staat onder meer dat de ‘pedagoog’ bij signalen van kindermishandeling of huiselijk geweld de stappen van de meldcode die op hem van toepassing is, volgt om tot een goed besluit te komen over het al dan niet doen van een melding. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional de meldcode niet (volledig) doorlopen, en daarom artikel 12 lid 1 (Wettelijke meldrechten) geschonden. Bovendien heeft zij niet in lijn gehandeld met de ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ (herziende versie 2020), onder ‘6.3 Stap 3 Praat met ouder(s) en jeugdigen’.

Voorzover de klacht toeziet op het niet beantwoorden van het e-mailbericht van de partner van de vader, merkt het College op dat de jeugdprofessional haar tot betrokkene heeft gemaakt door haar expliciet te noemen in het verslag van de begeleidingsgesprekken. Daarmee is zij deel geworden van het cliëntsysteem. Het verweer van de jeugdprofessional houdt in deze dan ook geen stand. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional ten opzichte van de partner van de vader onzorgvuldig en in strijd met artikel 10 lid 3 (Zorgvuldigheid: ‘De pedagoog is in zijn professioneel handelen en nalaten zorgvuldig jegens eenieder’) van de Beroepscode NVO heeft gehandeld.

4.2.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij zich onvoldoende heeft ingezet om de samenwerking met hem aan te gaan.Toelichting:

De vader heeft diverse e-mailberichten naar de jeugdprofessional gestuurd, in de periode van 31 maart 2020 tot en met 26 mei 2020, waarin hij vraagt om informatie over de begeleiding/behandeling van de kinderen. Hier komt niet of nauwelijks een reactie op. De jeugdprofessional reageert met de volgende argumentatie: ‘Aangezien u een klacht had ingediend was het niet gewenst om tijdens de klachtenprocedure gelijktijdig de communicatie met u voort te zetten. Inmiddels is gebleken dat uw klacht niet in behandeling wordt genomen.’ De vader verbaast zich over deze redenatie en meent dat de jeugdprofessional hiermee een inbreuk heeft gemaakt op zijn wettelijke recht op informatie, en misbruik heeft gemaakt van het wettelijke recht op een klachtenprocedure. De vader is van mening dat dit een overtreding is van artikel 7.3.2 Jeugdwet en van de Beroepscode NVO, specifiek artikel 25 (Geen grensoverschrijdend gedrag).

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional betwist dat er sprake is van een schending van artikel 7.3.2 Jeugdwet en/of artikel 25 van de Beroepscode NVO. Artikel 7.3.2 Jeugdwet ziet op de inlichtingenplicht van de jeugdhulpverlener jegens de betrokkene. Onder ‘betrokkene’ wordt hier verstaan (artikel 7.3.1 lid 2 Jeugdwet): ‘persoon aan wie rechtstreeks jeugdhulp wordt verleend, ten aanzien van wie de verlening van jeugdhulp wordt voorgesteld of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitgevoerd wordt of de uitvoering daarvan wordt voorgesteld.’ De jeugdprofessional ziet niet in op welke grond deze norm geschonden zou zijn. Artikel 25 van de Beroepscode NVO ziet op grensoverschrijdend gedrag jegens cliënten en leden van het cliëntsysteem. Er is geen sprake van grensoverschrijdend gedrag van de jeugdprofessional jegens de kinderen, noch jegens de vader. Over het staken van de communicatie met de vader, merkt de jeugdprofessional nog het volgende op. De vader bleef herhaaldelijk verzoeken om een antwoord op zijn vragen. De jeugdprofessional heeft de vragen beantwoord. De jeugdprofessional meent dat de vragen zijn beantwoord in het conceptverslag. De vader heeft op 22 maart 2020 een klacht ingediend over de jeugdprofessional. De jeugdprofessional vond het niet gewenst om tijdens de klachtenprocedure de communicatie met de vader voort te zetten, en koos ervoor om de tuchtprocedure af te wachten. De jeugdprofessional overlegt de volledige e-mailwisseling met de vader. Zij wijst erop dat zij vooral vanwege de sfeer van de berichten die zij na 7 mei 2020 ontving, zich niet geroepen voelde om er verder op in te gaan.

Conclusie van repliek:

De vader is van mening dat de communicatie over de ingezette trajecten van zijn kinderen los stond van de communicatie over zijn (tucht)klachten. De gehele communicatie te stoppen in afwachting van de (tucht)procedure, is daarom onzorgvuldig. Een klachtprocedure, of deze nu bij het tuchtcollege, de klachtencommissie, of de manager is, heeft geen schorsende werking. Onderdeel van goed hulpverlenen, is communicatie met ouders. Als de jeugdprofessional van mening is dat door het indienen van tuchtklachten door de vader communicatie met hem niet meer mogelijk is, dan zegt de jeugdprofessional in feite dat ze niet langer kan voldoen aan de Richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ en had zij moeten constateren dat zij niet langer kon voldoen aan de hulpvraag. De jeugdprofessional had zich moeten doen vervangen.

Conclusie van dupliek:

Naast het feit dat de vader een tuchtklacht tegen de jeugdprofessional heeft ingediend, bleef zij zich professioneel opstellen door tot en met 26 mei 2020 op e-mailberichten van de vader te reageren. Na deze datum heeft de vader geen contact meer met de jeugdprofessional gezocht. De jeugdprofessional schreef op 26 mei 2020: ‘Omdat de communicatie van de vader op een gegeven moment niet anders was dan klagen over de handelswijze van de jeugdprofessional en hij hierover al een klacht had ingediend bij het tuchtcollege, had verdere correspondentie met de vader naast het klachtentraject bij Uw Tuchtcommissie geen meerwaarde.’ De door de vader getrokken conclusie dat de jeugdprofessional met haar handelswijze zou aangeven dat zij niet langer kon voldoen aan de hulpvraag, laat zij voor rekening van de vader.

4.3.3 Het College overweegt als volgt:

Bij klachtonderdeel 1 heeft het College reeds geoordeeld dat de jeugdprofessional al voordat zij hulpverlening aan de kinderen ging verstrekken, de vader daarin mee had moeten nemen en hij recht had op informatie. De klacht die nu voorligt, is dat de jeugdprofessional in de periode tussen 31 maart 2020 en 26 mei 2020 tijdelijk de communicatie met de vader heeft stopgezet toen bleek dat hij een klacht tegen haar had ingediend. Op 8 april 2020 heeft de jeugdprofessional de vader geschreven dat zij begrepen heeft dat hij een klacht heeft ingediend en dat het haar daarom beter lijkt de klachtprocedure af te wachten. Zij verwijst de vader voor vragen naar de beroepsethische- en juridisch adviseur van de NVO. Het College is het met de vader eens dat het indienen van een klacht niet wil zeggen dat een jeugdprofessional niet meer met betrokkenen hoeft te communiceren. De afweging die de jeugdprofessional hierin heeft gemaakt, volgt het College dan ook niet. Uit diverse
e-mailberichten van de vader vanaf 31 maart 2020 blijkt dat hij een terugkoppeling wenste te krijgen op zaken die besproken zijn op 18 maart 2020, hij nog vragen had over het conceptverslag en over informatie die met de moeder is gedeeld. In de reacties van de jeugdprofessional heeft zij bij herhaling aangegeven dat zij niet begrijpt op welke vragen de vader nog antwoord wil krijgen. Op 26 mei 2020 schrijft de jeugdprofessional de vader dat zij hierover geen duidelijkheid krijgt en verdere correspondentie dan ook niet zinvol vindt. Alles overwegende, is het College van oordeel dat van de jeugdprofessional in deze situatie, waar de samenwerking met de vader zeker te wensen over heeft gelaten, verwacht had mogen worden dat zij de vader had benaderd en hem bij voorkeur had uitgenodigd voor een (telefonisch) onderhoud. Het College wil niet zover gaan dat de jeugdprofessional – zoals de vader stelt – grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien. Wel is zij tegenover de vader (en zijn partner), die deel is van het cliëntsysteem van de jeugdprofessional, tekortgeschoten in de communicatie. Zij heeft hiermee niet in lijn met artikel 10 (zorgvuldigheid) van de Beroepscode NVO gehandeld.

4.3.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4.4 Conclusie

4.4.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot alle klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft de vader (vooraf) niet geïnformeerd over de hulpverlening aan de kinderen. De jeugdprofessional had zelf moeten verkennen hoe zij met de vader in contact had kunnen komen, voordat zij het traject met de kinderen inging. Voorts heeft zij de meldcode niet volledig doorlopen en tot slot de communicatie met de vader grotendeels stilgelegd op het moment dat hij een tuchtklacht tegen haar heeft ingediend. De jeugdprofessional heeft niet in lijn gehandeld met de bijlage ‘Ouderschap, gezag en (echt)scheiding’ van de Beroepscode NVO en met artikel 377b BW, noch met artikel 12 lid 1 (Wettelijke meldrechten), artikel 10 (Zorgvuldigheid) van de Beroepscode NVO en de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming.

4.4.2 Bij de beoordeling van de zwaarte van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional met haar handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op meerdere normen van de professionele standaard. Daarnaast heeft het College in het verweerschrift en in de conclusie van dupliek weinig reflectief vermogen gezien. Het College heeft in het dossier ook geen verzachtende omstandigheden voor het handelen kunnen aantreffen. De vader, ook al heeft hij geen gezag, is ten onrechte (vooraf) niet geïnformeerd over de hulpverlening aan de kinderen. Bij de toepassing van de meldcode heeft de jeugdprofessional stap drie (gesprek met de vader) overgeslagen. De jeugdprofessional is daar onvoldoende zorgvuldig mee omgegaan. Tot slot had de jeugdprofessional – ook nadat de vader een tuchtklacht tegen haar had ingediend – met hem moeten blijven communiceren. Het College is bovendien van oordeel dat het op de weg van de jeugdprofessional had gelegen zelf het initiatief te nemen nog een gesprek met de vader aan te gaan toen bleek dat hij met vragen bleef zitten. Het College acht het daarom passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van berisping op te leggen. Het openbaar maken van de maatregel van berisping zou met zich meebrengen dat deze maatregel, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, gedurende vijf jaar zichtbaar is in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd van SKJ. Het College ziet af van openbaarmaking met name omdat dit de eerste keer is dat tegen de jeugdprofessional een tuchtklacht is ingediend. Het College gaat ervan uit dat de jeugdprofessional haar handelen in toekomstige casussen aanpast.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de drie klachtonderdelen gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 8 november 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris