22.064Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
19/04/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Deels niet-ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
De moeder wordt gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht wegens verval. De gezinswerker werd verweten niet neutraal te hebben gehandeld als voorzitter van het evaluatiegesprek van de hulpverlening.

De klacht is ingediend door [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

De klacht is ingediend tegen [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als gezinswerker bij de gemeente [de gemeente]. De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2021 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2021 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023 in aanwezigheid van de jeugdprofessional en de gemachtigde van de moeder. De moeder was met bericht afwezig. Namens SKJ was een toehoorder aanwezig.

Het College gaat uit van:

  • Het klaagschrift (ontvangen op 2 maart 2022);
  • het verweerschrift (ontvangen op 1 juni 2022);
  • de door de gemachtigde van de moeder overgelegde pleitnota;
  • het door de moeder overgelegde slotwoord;
  • en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft een minderjarige dochter, geboren in 2013.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de dochter, zijn sinds 2016 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De hoofdverblijfplaats van de dochter is bij de moeder.

1.3 Het gezin maakte vanaf de zomer van 2017 gebruik van vrijwillige hulpverlening ter ondersteuning bij de omgangsregeling en het verbeteren van communicatie tussen de ouders.

1.4 De jeugdprofessional was betrokken als gezinswerker van het Team Jeugd en Gezin van de gemeente en was belast met de regie over de ingezette hulpverlening.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Het College merkt op dat op de onderhavige klacht de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017, van toepassing is gelet op de aanvang van de klachtperiode en het handelen dat hieruit voortvloeide. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit twee klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onder dwang afspraken heeft vastgelegd. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College oordeelt als volgt. Het handelen van de jeugdprofessional waar door de moeder over wordt geklaagd, is het vastleggen van afspraken onder dwang. De moeder stelt dat bij een intern overleg bij de gemeente afspraken zijn vastgelegd die niet aan haar zijn voorgelegd, met haar zijn afgestemd of met haar zijn besproken. De afspraken betroffen belcontacten tussen de ouders en hun dochter, communicatie tussen de ouders, een omgangsregeling en kindgesprekken tussen de orthopedagoog en de dochter. Dit interne overleg vond plaats op 16 januari 2019. Op 17 januari 2019 werden de gemaakte afspraken aan de moeder overgelegd onder de mededeling dat er tot het evaluatiemoment op 19 maart 2019 niet teruggekomen zal worden op de gemaakte afspraken.

Het College overweegt dat op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement, versie 1.5 de mogelijkheid tot het indienen van een klacht vervalt na drie jaar. Deze termijn begint op de dag volgend op die waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden, dan wel volgend op het moment waarop de belanghebbende van het handelen op de hoogte raakte. De moeder voert aan dat er sprake was van doorlopende druk tot het evaluatiemoment op 19 maart 2019. Het College oordeelt echter dat uit de genoemde voorbeelden blijkt dat het vastleggen van de afspraken plaatsvond in januari 2019. Aangezien het klaagschrift door het College is ontvangen op 2 maart 2022, dient geconcludeerd te worden dat de vervaltermijn van 3 jaar is overschreden. Op grond van artikel 7.7.1 onder g Tuchtreglement verklaart het College de moeder niet-ontvankelijk in haar klacht.

3.1.3 Het College is van oordeel dat de moeder niet ontvankelijk is in het klachtonderdeel.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij niet neutraal heeft gehandeld als voorzitter van het evaluatiegesprek. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Op 19 maart 2019 vond een evaluatiegesprek van de hulpverlening plaats. De ouders waren daarbij aanwezig en de jeugdprofessional trad op als voorzitter van het evaluatiegesprek. Een vertrouwenspersoon van de moeder maakte een gespreksverslag. De moeder is van oordeel dat de jeugdprofessional zich bij dit gesprek partijdig heeft gedragen in het voordeel van de vader. De reden daarvoor ligt volgens de moeder in het onderbreken van de moeder tijdens het gesprek en de vader niet te corrigeren bij agressieve uitlatingen. De jeugdprofessional geeft in de eerste plaats aan dat bij het evaluatiegesprek niet is afgestemd dat de vertrouwenspersoon van de moeder notulen zou maken. Ook zijn deze notulen pas verstrekt aan de gemeente nadat een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming is ingesteld. Daarnaast geeft de jeugdprofessional aan dat het gesprek veel structurering van haar als voorzitter vroeg. De moeder bemoeilijkte volgens de jeugdprofessional het gesprek waardoor zij haar taken als voorzitter van het gesprek niet kon uitvoeren zoals gewoonlijk.

Het College overweegt als volgt. De moeder meent dat uit het gespreksverslag de partijdigheid van de jeugdprofessional volgt. Dit gespreksverslag is echter opgemaakt door een vertrouwenspersoon van de moeder en raakte pas later bekend bij de jeugdprofessional. Hierdoor kon de jeugdprofessional niet reageren op de inhoud van het verslag. Ook kan uit de verklaringen van de beide partijen worden opgemaakt dat het evaluatiegesprek moeizaam verliep. Het College oordeelt dat er niet uit hetgeen door de moeder werd aangevoerd volgt dat meerzijdige partijdigheid van de jeugdprofessional ontbreekt. De jeugdprofessional bleef naar oordeel van het College binnen de grenzen van de redelijke beroepsuitoefening.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • De moeder is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1;
  • Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Deze beslissing is op 19 april 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. R. Orie (voorzitter), A.T.S. Ververs en T. Roosblad (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. F. Goossens (secretaris).

mr. R. Orie, voorzitter
mr. F. Goossens, secretaris