21.575Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
21/11/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Overig
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Voorwaardelijke schorsing
Richtlijn:
Kindermishandeling
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4, D), Informatievoorziening (7, F), Respect (5, E), Vermoeden Kindermishandeling (2, K, Inzage in het dossier (17, M), Samenwerking in de hulp- en dienstverlening (19, N, O)
Een ambulant begeleider heeft niet stilgestaan bij de mogelijk polariserende werking die zijn wantrouwen richting andere hulpverleners kan hebben. Tevens heeft hij vader niet op een manier betrokken die recht doet aan de positie van een ouder met gezag zonder dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid waardoor van de Meldcode mocht worden afgeweken. Tot slot heeft de ambulant begeleider zich niet professioneel opgesteld door een grievende uitlating over vader te doen.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader. Zijn gemachtigde is mevrouw B.T.M. Milek, jurist bij Achmea Rechtsbijstand.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant begeleider bij [de instelling]. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd.

De hybride mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional, de gemachtigde van de vader en een toehoorder. De jeugdprofessional en de toehoorder zijn digitaal bij de behandeling aanwezig geweest.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 23 januari 2022), het verweerschrift (ontvangen op 27 maart 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2011 en de jongste dochter in 2012.

1.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, zijn uit elkaar. Het gezag over de kinderen wordt gezamenlijk door de ouders uitgeoefend. De kinderen wonen bij de moeder. Met de vader is een periode geen contact geweest, maar dit wordt sinds februari 2020 opgebouwd.

1.3 De kinderrechter heeft de kinderen op 18 september 2020 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld en de ondertoezichtstelling nadien verlengd.

1.4 De jeugdprofessional is sinds juni 2021 betrokken als ambulant hulpverlener.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit 5 klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld. Gelet op hun samenhang worden de klachtonderdelen 1, 4 en 5 gezamenlijk behandeld.

3.1 Klachtonderdelen 1, 4 en 5

3.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij de grenzen van zijn opdracht overschrijdt, hij zijn opdracht niet uitvoert en dat hij procedures niet volgt. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 De vader klaagt er, samengevat, over dat de jeugdprofessional niet slechts hulp verleent aan de moeder, terwijl dit zijn opdracht is vanuit de GI. Als voorbeeld geeft hij dat de jeugdprofessional zich onder andere bezighoudt met de school van de kinderen. In een Whatsappgesprek, bijgevoegd als bijlage 4 bij het klaagschrift, heeft de jeugdprofessional aan de vader laten weten dat de dochters dusdanig ongelukkig zijn op hun huidige school, dat dit schadelijk is voor hun ontwikkeling en heeft daarbij gevraagd aan vader of het oké is om te kijken naar een andere school. De vader geeft aan dat hij het niet oké vindt om dit via Whatsapp te bespreken. Volgens de jeugdprofessional werd de jongste dochter gepest op school en wilde zij hier met de jeugdprofessional en haar juf over praten. Volgens de jeugdprofessional past dit past binnen de werkzaamheden die hij binnen het gezin had en maakt de vader dit groter dan het feitelijk is. Een ander voorbeeld dat de vader geeft, is dat de jeugdprofessional in zijn eindverslag, ingebracht door de vader als bijlage 11, heeft geadviseerd dat de vader psychisch onderzocht dient te worden. De jeugdprofessional heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij maandenlang en meerdere keren per week bij het gezin betrokken is geweest en dus als geen ander bekend is met hun hulpvraag. Zijns inziens is een psychiatrisch onderzoek voor vader een goede zaak.

Ook uit het eindverslag van [de instelling], bijgevoegd als bijlage 15 bij het klaagschrift, volgt volgens de vader dat de jeugdprofessional zich niet bezig hield met zijn opdracht. De jeugdprofessional heeft in het verslag opgenomen dat de doelen van de GI niet meer actueel waren. Volgens vader gaat het eindverslag voor een groot deel over de omgang tussen de kinderen en vader. De jeugdprofessional heeft tijdens de behandeling verklaard dat tijdens een evaluatie bij de moeder thuis, tussen 3 en 6 maanden na aanvang van de ondertoezichtstelling, besloten is dat de doelen van de GI behaald waren. Daarnaast heeft hij gezegd: “Het is moeder haar plan, zij moet zich daar in vinden. Wij kunnen wel iets van [de GI] krijgen, maar daar hebben wij niks mee te maken.” De jeugdbeschermer van de GI hield zich zijns inziens te veel vast aan het proces zelf en keek niet naar de belangen van de kinderen. Dit omdat de jeugdbeschermer, volgens de kinderen, alles wat zij haar vertelden doorvertelt aan de vader. Hoewel hij dit transparant vindt, geeft dit de kinderen geen gevoel van veiligheid.
Daarnaast stelt de vader dat de jeugdprofessional de Meldcode niet heeft gevolgd bij het doen van een melding bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional heeft geen contact met hem of de GI opgenomen, ondanks het feit dat de jeugdbeschermer hem daartoe heeft verzocht, zo valt te lezen in een brief van de jeugdbeschermer aan de rechtbank, bijgevoegd als bijlage 7. De jeugdprofessional geeft in zijn verweer aan dat de jeugdbeschermer nooit iets gedaan heeft met de zorgen die hij meermaals had geuit. Hierdoor had hij geen andere keuze dan het doen van de melding bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional stelt dat hij het risico dat informatie vroegtijdig bij de vader terecht zou komen via de jeugdbeschermer zoveel mogelijk moest vermijden, daarom heeft hij de jeugdbeschermer of de GI niet over de melding geïnformeerd. De jeugdprofessional geeft aan dat hij hier vervelend genoeg continu mee te maken had.

Ten slotte is de periode van betrokkenheid van de jeugdprofessional bij het gezin niet duidelijk geweest voor de vader. Volgens de vader heeft de jeugdprofessional tijdens een gesprek op 11 november 2021 aangegeven dat hij sinds begin oktober niet meer betrokken was bij het gezin. Tijdens de behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional erkend dat hij de vader niet heeft geïnformeerd dat hij eind oktober 2021 weer bij het gezin betrokken is geraakt.

Het College acht de bovengenoemde klachtonderdelen gegrond en oordeelt daartoe als volgt. In de beschikking van 18 september 2020 heeft de kinderrechter geoordeeld dat tijdens de ondertoezichtstelling de therapie van de kinderen voortgezet moest worden, de GI het structurele contact tussen de vader en de kinderen diende te waarborgen, er gewerkt moest worden aan de communicatie tussen de ouders en er meer zicht moest komen op de persoonlijke problematiek van de moeder en de invloed daarvan op de kinderen. Een GI bepaalt op grond van artikel 3.5 Jeugdwet of, en zo ja welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. De betrokken GI heeft in het plan van aanpak, ingebracht door de vader als bijlage 2 bij het klaagschrift, [de instelling] aangewezen om hulp te verlenen bij de moeder thuis met als doel: ‘Moeder heeft haar persoonlijke problematiek zodanig onder controle dat dit geen invloed heeft op de opvoedsituatie en ontwikkeling van [de dochters]. Dit zodat [de dochters] toekomen aan zowel hun persoonlijke ontwikkeling als hun schoolse ontwikkeling’. De jeugdprofessional lijkt zich niet bewust te zijn geweest van de betekenis van deze opdracht en heeft, zoals eerder beschreven, weinig vertrouwen gehad in de jeugdbeschermer van de GI en de overige hulpverlening waardoor hij zelf getracht heeft de regie in de casus te voeren. Het College is van oordeel dat dit een schending van artikel O (Beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode oplevert. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College niet stilgestaan bij de mogelijk polariserende werking die zijn wantrouwen richting andere hulpverleners kan hebben en heeft hiermee mogelijk het vertrouwen van het gezin in de jeugdhulp doen afnemen.

Het College acht het voorts begrijpelijk dat de jeugdprofessional in de uitvoering van de hulpverlening contact had met de dochters, maar met de opmerking over het wijzigen van school is hij buiten de grenzen van zijn bemoeienis getreden. De jeugdprofessional heeft de rol van de vader met gezag in deze casus miskend. Desgevraagd heeft de jeugdprofessional tijdens de behandeling van de klacht het volgende geantwoord op de vraag wat het voor hem betekende dat de vader gezag heeft: “Ik heb absoluut geen verplichting naar vader, 0,0.” Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional de vader vanaf de start van de hulpverlening niet op een manier betrokken heeft die recht doet aan de positie van een ouder met gezag. Hiermee heeft de jeugdprofessional artikel D (Vertrouwen) en E (Respect) van de Beroepscode geschonden. Het informeren van de vader over het beëindigen en hervatten van de hulpverlening ligt hierbij in het verlengde. De vader had hier door de jeugdprofessional over moeten worden geïnformeerd. Dat dit niet is gedaan levert een schending op van artikel D (Vertrouwen) en F (Informatie) van de Beroepscode. Naar het oordeel van het College getuigt ook de opmerking van de jeugdprofessional over een psychisch onderzoek voor de vader niet van een professionele opstelling en is deze opmerking onnodig grievend, temeer nu de jeugdprofessional met de vader, zoals meermaals door de jeugdprofessional herhaald is, bewust weinig contact heeft gehad. Dit levert opnieuw een schending van artikel D (Vertrouwen) en E (Respect) van de Beroepscode op.

Ten slotte oordeelt het College over het volgen van de meldcode als volgt. Van stap 3, een gesprek met betrokkene(n), kan enkel worden afgezien als er direct gevaar voor de betrokken minderjarige(n) en/of de jeugdprofessional dreigt. Deze stap is in de Beroepscode opgenomen in artikel K (Vermoeden kindermishandeling) waarin is verduidelijkt dat van het gesprek met de betrokkene(n) kan worden afgezien als het gesprek niet in het belang van de minderjarige is. In de Richtlijn Kindermishandeling is nader uitgewerkt dat er in uitzonderlijke situaties voor gekozen kan worden niet met ouders/jeugdige in gesprek te gaan. Onder deze uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan wanneer de veiligheid van de betrokkenen ernstig in het geding is (als voorbeelden worden genoemd onder andere seksueel geweld, huwelijksdwang, eer gerelateerd geweld en loverboy problematiek). Wanneer de jeugdprofessional tijdens de behandeling wordt gevraagd wat de concrete gevaren voor de kinderen bij de vader thuis waren, antwoordt hij dat er “een hele lijst met dingen is die ze daar kunnen meemaken”. Een uitzonderlijke omstandigheid wordt niet geconcretiseerd. Gelet op hetgeen is bepaald in de meldcode, artikel K (Vermoeden Kindermishandeling) van de Beroepscode en nader is uitgewerkt in de Richtlijn Kindermishandeling, had de jeugdprofessional derhalve over de melding bij Veilig Thuis in gesprek moeten gaan met de vader.

3.1.3 Het College is van oordeel dat de klachtonderdelen 1, 4 en 5 gegrond zijn.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij afspraken niet nakomt. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Zoals reeds in het voorgaande klachtonderdeel besproken, heeft de jeugdprofessional in oktober 2021 een melding gedaan bij Veilig Thuis. De jeugdbeschermer heeft hem verzocht om zijn zorgen met vader te delen, zoals te zien is in een brief van de jeugdbeschermer aan de rechtbank, bijgevoegd als bijlage 7. Dat heeft de jeugdprofessional niet gedaan. Hij stelt dat hij rekening moest houden met de veiligheid van de kinderen en het gevoel had dat hij in een spagaat zat tussen de jeugdbeschermer, de vader en de kinderen. Tijdens de behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional aangegeven dat hij deze situatie met Veilig Thuis heeft besproken en dat zij te kennen hebben gegeven dat zij dit begrepen. Het College acht dit echter onvoldoende. Zoals in de voorgaande klachtonderdelen reeds besproken is, heeft de jeugdprofessional niet onderbouwd dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid waardoor van de Meldcode mocht worden afgeweken. Het College acht het verwijt van de vader dan ook gegrond. Voor zover de vader overige voorbeelden heeft aangedragen, waaronder de bevestiging van de jeugdprofessional naar de vader dat hij zich enkel met de moeder zou bezighouden, de toezegging dat bepaalde informatie naar de jeugdbeschermer zou worden gerectificeerd en een toezegging dat de melding bij Veilig Thuis zou worden ingetrokken, zijn deze niet, dan wel onvoldoende onderbouwd.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij onwaarheden heeft opgeschreven in officiële documenten/rapportages. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Het College acht het klachtonderdeel deels gegrond en oordeelt daartoe als volgt. De vader stelt dat in het eindverslag van [de instelling], opgesteld door de jeugdprofessional, onjuistheden zijn opgenomen en ongefundeerde beweringen zijn gedaan. De jeugdprofessional erkent dat hij in de eerste versie van het eindverslag zaken heeft opgenomen die ‘wellicht niet geheel objectief’ zijn. Na overleg met de jeugdbeschermer heeft de jeugdprofessional het verslag herzien alvorens deze naar de rechtbank is verzonden. Volgens de vader staan er na deze aanpassing nog steeds onwaarheden en suggestieve zinnen zonder enige onderbouwing in het verslag, maar hierover kan het College niet oordelen nu dit door de vader niet met stukken is onderbouwd.

Als tweede voorbeeld geeft de vader de melding die de jeugdprofessional op 28 oktober 2021 heeft gedaan bij Veilig Thuis. In het meldformulier, dat door de vader in de procedure is ingebracht als bijlage 8, is te zien dat de jeugdprofessional onder stap 3 heeft aangevinkt dat de melding met de betrokkenen is besproken. Hoewel hij verderop in het verslag aangeeft dat de zorgen met de betrokkenen besproken zijn ‘behalve met [de stichting], [praktijk voor hulpverlening], school, vader en JGB’, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional hiermee in de melding ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij de melding met vader heeft besproken, juist nu de vader in de melding als actor van de onveiligheid wordt aangemerkt. Het College concludeert dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) en M (Verslaglegging/Dossiervorming) van de Beroepscode.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel deels gegrond is, namelijk voor zover de vader de jeugdprofessional verwijt dat hij ten onrechte de indruk heeft gewekt in de melding dat hij de melding met de vader heeft besproken.

4     Maatregel: voorwaardelijke schorsing

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de tuchtrechtelijke maatregel van een voorwaardelijke schorsing op te leggen, omdat hij tijdens zijn werkzaamheden de positie van de vader met gezag onvoldoende voor ogen heeft gehad. Hij heeft met zijn handelen meerdere bepalingen uit de Beroepscode geschonden en heeft naar het oordeel van het College geen rekening gehouden met het feit dat hij door zijn handelen op de korte termijn, zoals het wantrouwen naar andere hulpverleners, mogelijk schade in het gezin zou aanrichten op de langere termijn. Lichtere tuchtmaatregelen zijn door het College overwogen maar niet passend bevonden. De jeugdprofessional heeft de rol van de vader met gezag totaal miskend en heeft hier tijdens de behandeling van de klacht geen erkenning van gegeven. Een traject van supervisie en bijscholing wordt derhalve van belang geacht. Het College acht het aangewezen dat de jeugdprofessional vanuit een supervisietraject werkt aan de bewustwording en het toepassen van de beroepsnormen die bekend en standaard worden geacht in de uitoefening van de functie van jeugdprofessional. Tevens dient de jeugdprofessional een scholingsactiviteit op het gebied van jeugdrecht te volbrengen. Het College acht het van belang dat wordt gemonitord of de jeugdprofessional deze trajecten met goed gevolg aflegt. De jeugdprofessional kan, indien deze trajecten met goed gevolg worden afgelegd door hem, de schorsing van zijn registratie voorkomen.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1, 2, 3, 4 en 5 zijn (deels) gegrond;
  • aan de jeugdprofessional wordt de maatregel van voorwaardelijke schorsing opgelegd.

Deze beslissing is op 21 november 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. S.C. van Duijn (voorzitter), A. van de Haar en J.A. Pires (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. B. van Amerongen (secretaris).

mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mr. B. van Amerongen, secretaris