21.330Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
25/07/2022
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Niet-ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Overig
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4,D), Informatievoorziening (7,F), Toestemming voor de professionele relatie (8,G)
Een ambulant hulpverlener heeft niet transparant gewerkt en heeft de verslaglegging niet conform de beroepsstandaard gedaan. Het is duidelijk dat er, mede daardoor, tussen de vader en de hulpverlener geen overeenstemming heeft bestaan over de vrijwillige jeugdhulp, terwijl een proces van gedeelde besluitvorming de basis is van hulpverlening in het vrijwillige kader. Daarnaast heeft de jeugdprofessional schriftelijk aan diverse partijen een onjuiste en beschadigende weergave van de realiteit gegeven.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij [de organisatie]. Tot 22 november 2021 was zijn gemachtigde [de eerdere gemachtigde], tevens vertrouwenspersoon bij [de organisatie].

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant hulpverlener bij [de instelling] in [plaatsnaam]. De jeugdprofessional is van [datum] 2016 tot en met [datum] 2020 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2020 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. M. Kramer, advocaat te Amsterdam.

De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022 in afwezigheid van de partijen.

Het College gaat uit van:

  • Het klaagschrift ontvangen op 21 juli 2021;
  • Het verweerschrift ontvangen op 7 november 2021;
  • De conclusie van repliek ontvangen op 3 maart 2022;
  • De conclusie van dupliek ontvangen op 30 maart 2022.

1     De feiten

1.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2006 en de jongste zoon in 2010.

1.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, zijn sinds 2015 gescheiden. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen afwisselend om de week bij vader en bij de moeder.

1.3 De jeugdprofessional is sinds 11 september 2019 betrokken als ambulant hulpverlener.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode) de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld. Gelet op hun samenhang worden de klachtonderdelen 1 en 3 gezamenlijk beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1 en 3

3.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet transparant heeft gewerkt en dat zij de verslaglegging niet conform de beroepsstandaard heeft gedaan. De jeugdprofessional heeft hiertegen deels gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College acht klachtonderdeel 1 en 3 gegrond en overweegt daartoe als volgt.

De vader stelt dat de jeugdprofessional hem tijdens het eerste gesprek op 11 september 2019 geen uitleg heeft gegeven over haar achtergrond en werkwijze. De jeugdprofessional stelt dat zij en haar collega wel uitleg hebben gegeven over hun werkwijze, maar zij geeft niet aan dat dit tijdens het eerste gesprek op 11 september 2019 is geweest. Het College gaat er daarom vanuit dat de uitleg over de werkwijze niet gegeven is tijdens het eerste gesprek.
Het staat vast dat de jeugdprofessional geen hulpverleningsplan heeft opgesteld en daarnaast ook geen andere verslagen of plannen heeft gemaakt in de periode dat zij betrokken was. Er is slechts achteraf een eindverslag opgesteld. De jeugdprofessional stelt dat het formuleren van een plan van aanpak de taak is van het wijkteam en dat zij daartoe zelf niet gehouden was. Uiteindelijk heeft het wijkteam eind november 2019 een concept voor een plan van aanpak aan klager gestuurd. De vader klaagt erover dat de jeugdprofessional door het ontbreken van een plan van aanpak geen duidelijkheid heeft verschaft over de doelen waar gezamenlijk aan gewerkt kan worden. De jeugdprofessional had zich hier meer voor in moeten zetten, zeker op het moment dat de vader had aangegeven dat hij zich niet kon vinden in de gang van zaken. Volgens de vader hadden de bovengenoemde punten voorkomen kunnen worden als de jeugdprofessional de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ had gevolgd. Het College sluit zich hierbij aan. Op grond van deze richtlijn moet de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige(n) beslissen over de inzet van professionele hulp. In de richtlijn staat: “Ouders en jeugdige kunnen pas écht als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn. Voor een duurzaam resultaat is nodig dat alle partijen een gedeelde visie krijgen op de vragen en/of problemen. Om tot gezamenlijke beslissingen te komen, is het opbouwen van een samenwerkingsrelatie tussen jeugdprofessional en gezin essentieel.” Daarnaast volgt uit de richtlijn dat de afspraken in de vraagverhelderingsfase schriftelijk worden vastgelegd in een verslag en de ouders en jeugdige hier eigenaar van zijn. Het verslag bevat de verzamelde informatie, de conclusie en de gemaakte afspraken over het vervolgtraject. “Na de probleemanalyse gaan jeugdprofessional, ouders en jeugdige over tot het opstellen van doelen en beslissen ze over de in te zetten hulp. Een gedeelde visie op de vraag en het probleem is daarvoor cruciaal. Tijdens de fasen van vraagverheldering en probleem- en krachtenanalyse dienen zij tot zo’n gedeelde visie te komen. Eenzijdige nadruk op de visie van de jeugdprofessional kan de samenwerkingsrelatie in de weg staan. Daarom is het nodig dat de jeugdprofessional op dit moment in het beslisproces bij ouders en jeugdige navraagt of ze het inderdaad met elkaar eens zijn over de vraag en het probleem en hoe zij de samenwerkingsrelatie zien. […] Op momenten dat zich verzet of weerstand aandient, is het belangrijk dat de professional probeert te achterhalen wat er aan de hand is, waartegen ouders en/of jeugdige zich verzetten en wat voor hen belangrijk is.” De richtlijn benadrukt daarnaast het belang van het regelmatig evalueren en monitoren van de hulpverlening. Dit kan bijdragen aan positieve resultaten of bijstelling van de doelen en/of de hulp.

Een goede samenwerkingsrelatie is volgens het College gelegen in wederzijds vertrouwen. De vertrouwensontwikkeling dient aan te vangen bij de start van het hulpverleningstraject, doorgaans bij de kennismaking. Het feit dat de jeugdprofessional tijdens het kennismakingsgesprek op 11 september 2019 geen uitleg heeft gegeven over haar achtergrond en werkwijze, acht het College dan ook verwijtbaar. Het is daarnaast duidelijk dat er tussen de vader en de jeugdprofessional geen proces van vraagverheldering heeft plaatsgevonden en geen overeenstemming heeft bestaan over de hulpverlening, terwijl een proces van gedeelde besluitvorming de basis is van hulpverlening in het vrijwillige kader. Het ontbreken van overeenstemming en plannen en verslagen heeft tot onduidelijkheid geleid over de in te zetten hulp. Dit klemt temeer omdat die hulp blijkens de opdracht van de gemeente als doel moest hebben ‘hulp bij moeder thuis, voor het herstellen van het ‘gezag’ en een gezonde gezinscultuur’. Hoewel er in het vrijwillige kader op grond van de Jeugdwet geen schriftelijkheidsvereiste geldt, of een verplichting tot het opstellen van een plan van aanpak in de zin van artikel 4.1.3 Jeugdwet, is het College op grond van de richtlijn van oordeel dat de jeugdprofessional bij de start en tijdens het verlenen van de hulpverlening aan vraagverheldering, respectievelijk verslaglegging had moeten doen. Dit had ervoor gezorgd dat het voor de betrokkenen duidelijk was waar de hulpverlening zich specifiek op richtte en welke stappen er gezet moesten worden om het doel te behalen. De jeugdprofessional heeft bovendien een verplichting om het hulpverleningstraject regelmatig te evalueren. Dit zorgt voor transparantie en versteviging van de samenwerkingsrelatie.

Samenvattend oordeelt het College dat het handelen van de jeugdprofessional niet transparant is geweest en dat zij niet conform de beroepsstandaard tewerk is gegaan. Zij heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel D (Vertrouwen), F (Informatievoorziening) en G (Overeenstemming) van de Beroepscode en met de richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp.

Wel merkt het College op dat het feit dat de jeugdprofessional haar e-mails ondertekent met ‘Adviseur, supervisor/coach (LVSC), contextueel systeemtherapeut, expert complexe scheidingsproblematiek (ouderonthechting) en huiselijk geweld’ en haar registratienummers, wel transparant is en in lijn met jurisprudentie. Het College verwerpt de klacht van de vader dat dit onduidelijkheid oplevert over de functie van de jeugdprofessionals en sluit zich aan bij het verweer van de jeugdprofessional dat de vader bij haar had kunnen informeren naar de beroepscode die op haar van toepassing was.

3.1.3 Het College is van oordeel dat klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zijn.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij schriftelijk aan diverse partijen een onjuiste en beschadigende weergave van de realiteit heeft gegeven. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het College overweegt als volgt. De vader stelt dat de jeugdprofessional uitspraken heeft gedaan waardoor de vader zich in een kwaad daglicht gesteld voelt. In het verslag van Veilig Thuis van 3 juni 2020 is opgenomen: “Volgens [de instelling] zijn beide ouders op dit moment niet emotioneel beschikbaar voor de kinderen door hun eigen problematiek. Daarnaast geven zij aan dat de kinderen elkaar versterken in hun destructief recht en dat [de oudste zoon] op dit moment niet tot leren komt als gevolg van de problematiek in het systeem” en “Volgens [de instelling] is het mogelijk dat de eerste psychose van moeder mede veroorzaakt is door langdurig huiselijk geweld en hoogoplopende ruzies”. De jeugdprofessional betwist niet dat zij deze uitspraken heeft gedaan. Zij stelt echter dat haar niet kan worden aangerekend hoe deze stellingen door Veilig Thuis zijn opgenomen in het verslag, nu het verslag niet ter accordering aan haar is voorgelegd. De uitspraken zijn volgens haar hypothesen en geen vaststaande feiten.

Het College overweegt dat de citaten aan de jeugdprofessional kunnen worden toegerekend. De jeugdprofessional voert niet aan dat haar visie onjuist in het verslag van Veilig Thuis terecht is gekomen en welke informatie zij dan wel heeft doorgegeven of wanneer zij geprobeerd heeft het verslag te laten rectificeren. Onduidelijk is waar zij de uitspraken concreet op heeft gebaseerd. Het College leest in de eerste uitspraak geen hypothese maar een stellingname, die de vader als onjuist en grievend kan hebben ervaren en die afwijkt van eerder bekende informatie over de vader en zijn kwaliteiten als opvoeder. De uitspraak over huiselijk geweld kan zonder verdere verduidelijking impliceren, althans de indruk wekken dat er sprake zou zijn van partnergeweld.

De jeugdprofessional had alvorens informatie aan Veilig Thuis te verschaffen de vader kunnen inlichten over haar opvattingen en in ieder geval achteraf moeten toelichten waar zij haar uitlatingen op baseerde. Door dat na te laten heeft de jeugdprofessional het vertrouwen van de vader in haar en in de jeugdhulp geschaad en artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) en D (Vertrouwen) van de Beroepscode miskend.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij ten koste van de hulpverlening heeft geprobeerd alleen regie te voeren. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft tijdens een gesprek op 21 oktober 2019 aangegeven dat zij en een collega overwogen hebben om de kinderen in huis te nemen tijdens de therapie van moeder in het buitenland. De context waarin deze opmerking is gemaakt, is voor het College niet vast te stellen. Uit de stukken volgt dat de vader de opmerking anders heeft geïnterpreteerd dan de jeugdprofessional deze heeft bedoeld. In gevallen als deze is het vaste jurisprudentie dat het verwijt van de vader niet gegrond kan worden bevonden, nu het College niet de omstandigheden kan vaststellen die hieraan ten grondslag liggen. De betreffende opmerking lijkt volgens het College niet te getuigen van een professionele opstelling, maar hieruit is niet af te leiden dat de jeugdprofessional ten aanzien van de hulpverlening alleen de regie heeft proberen te voeren. Dit geldt eveneens voor de opmerking die de jeugdprofessional tijdens een gesprek op 29 oktober 2019 over het ontwikkelingscentrum [het ontwikkelingscentrum] heeft gemaakt ten aanzien van de oudste zoon. Ook in hetgeen verder nog naar voren wordt gebracht door de vader, ziet het College geen aanknopingspunten voor het verwijt van de vader dat de professional heeft geprobeerd om alleen regie te voeren.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Maatregel: berisping zonder openbaarmaking

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de tuchtrechtelijke maatregel van berisping zonder openbaarmaking op te leggen. De jeugdprofessional heeft op verschillende momenten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en meerdere normen van de Beroepscode geschonden. Daarnaast was zij zich niet of onvoldoende bewust van het belang van het handelen in overeenstemming met de Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp. Zij heeft het vertrouwen in de beroepsuitoefening daardoor ernstig geschaad. Omdat tegen de jeugdprofessional niet eerder een klacht bij het College is ingediend en de vader niet heeft gesteld welk nadeel door het handelen van de jeugdprofessional is ontstaan, zal het College de maatregel niet openbaar maken.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn gegrond;
  • klachtonderdeel 4 is ongegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping zonder openbaarmaking.

Deze beslissing is op 25 juli 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. D.J.B. de Wolff (voorzitter), de heer H.A. ten Hove en mevrouw U. Hammer (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. B. van Amerongen (secretaris).

mevrouw mr. D.J.B. de Wolff, voorzitter
mevrouw mr. B. van Amerongen, secretaris