22.028Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
17/11/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een ambulant hulpverlener wordt verweten dat zij geen melding bij Veilig Thuis heeft gedaan en dat zij een incompleet beeld heeft gegeven aan Veilig Thuis.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant hulpverlener bij [de instelling], hierna te noemen: de instelling. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. [de gemachtigde], jurist bij [de organisatie] te [locatie].

De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022 in afwezigheid van partijen.

Het College gaat uit van:

  • het klaagschrift (ontvangen op 28 januari 2022);
  • het verweerschrift (ontvangen op 21 maart 2022);
  • de conclusie van repliek (ontvangen op 5 juli 2022);
  • de conclusie van dupliek (ontvangen op 19 juli 2022).

1     De feiten

1.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2014.

1.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de zoon, zijn sinds 2019 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de zoon wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.

1.3 In 2018 is de jeugdprofessional bij het gezin betrokken geraakt op verzoek van de school van de zoon in verband met zijn gedragsproblemen.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     De ontvankelijkheid

3.1 De jeugdprofessional heeft het College verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klachten, wegens strijd met artikel 7.7.1 sub d van het Tuchtreglement, versie 1.5. De jeugdprofessional stelt dat de vader beide klachten, waarvan één exact hetzelfde geformuleerd was als klachtonderdeel 1 in de onderhavige zaak, heeft ingediend bij [de klachtencommissie] (hierna te noemen: de klachtencommissie). Deze klachten zijn gevoegd behandeld en de klacht is op 20 april 2020 ongegrond verklaard. Het uitgangspunt bij het wijzigen van het Tuchtreglement op dit punt was dat een jeugdprofessional niet twee keer aan dezelfde klacht onderworpen dient te worden, gezien de impact van een tuchtprocedure en de enorme tijdsinvestering, aldus de jeugdprofessional.

3.2 De vader betwist dat hij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn klachten. Het is volgens de vader vaste jurisprudentie onder versie 1.4 van het Tuchtreglement dat het karakter en de aard van een tuchtprocedure verschillen van een procedure bij de klachtencommissie. Deze procedures verschillen van elkaar omdat de tuchtcolleges van SKJ het individuele (beroepsmatig) handelen van een jeugdprofessional toetsen aan de voor hem of haar geldende professionele standaard, waar de jeugdprofessional en de beroepsgroep van kan leren. Daarnaast kan norm overschrijdend gedrag worden voorkomen en wordt de uitspraak van een klachtencommissie niet gepubliceerd, waardoor de beroepsgroep er niet van kan leren. Onder versie 1.5 van het Tuchtreglement zijn nog geen uitspraken gepubliceerd waarin het College van Toezicht duidelijk maakt of de oude lijn nog steeds van toepassing is. De vader is van mening dat dit het geval moet zijn, omdat in versie 1.5 nog steeds ongewijzigd is dat het karakter en de aard van een tuchtprocedure wezenlijk verschillen van een klachtencommissieprocedure. Tevens is klachtonderdeel 2 in de onderhavige zaak niet door de vader bij de klachtencommissie ingediend.

3.3 Vooropgesteld staat dat het College zich bewust is van de mogelijke impact op een jeugdprofessional die zich moet verantwoorden in meerdere procedures. Het College is echter met de vader van oordeel dat een tuchtprocedure in de regel niet van gelijke aard is als een procedure bij een klachtencommissie, onder meer gelet op het toetsingskader en het doel van de procedure. Dit betekent dat dergelijke procedures in beginsel naast elkaar kunnen bestaan. Het feit dat een (deel van de) klacht al is behandeld bij een klachtencommissie brengt niet zonder meer met zich mee dat een klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn klachten. Op grond van artikel 7.7.1 sub d van het Tuchtreglement heeft het College namelijk een discretionaire bevoegdheid. Dit houdt in dat het College een bepaalde mate van vrijheid toekomt om in elk specifieke geval naar eigen inzicht een oordeel te vormen. In tegenstelling tot de beslissingen van een klachtencommissie, worden de beslissingen van het College van Toezicht openbaar gepubliceerd, waardoor er naar het oordeel van het College in het algemeen een lerend effect uitgaat van laatstgenoemde beslissingen. Daarnaast is in dit specifieke geval slechts één van de twee in de onderhavige zaak ingediende klachten behandeld bij de klachtencommissie. Daarbij benadrukt het College dat als gevolg van de verschillende toetsingskaders in deze twee procedures een (on)gegrondverklaring bij een klachtencommissie niet hoeft te leiden tot een (on)gegrondverklaring bij de tuchtcolleges van SKJ (en omgekeerd). Aldus wijst het College het verzoek van de jeugdprofessional af.

3.4 Het College is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn klachten.

4     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit twee klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij geen melding bij Veilig Thuis heeft gedaan. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.1.2 Het College begrijpt uit de toelichting bij dit klachtonderdeel dat dit verwijt specifiek ziet op de e-mail van de vader aan de jeugdprofessional van 23 februari 2019. De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij, naar aanleiding van deze e-mail, geen melding gedaan heeft bij Veilig Thuis. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken.
Op 23 februari 2019 heeft de vader de jeugdprofessional een e-mail gestuurd waarin hij onder andere mededeelt dat hij recentelijk in het bijzijn van de zoon is mishandeld door de moeder, dat hij aangifte tegen haar heeft gedaan en haar de toegang tot de woning heeft ontzegd. Tevens stond in de e-mail dat de op 30 januari 2019 door hem als hypothetisch geschetste situatie, waarin de moeder de zoon op zijn oog zou hebben geslagen, een reële situatie was. De vader stelt dat de jeugdprofessional naar aanleiding van deze e-mail verplicht was om een melding te doen bij Veilig Thuis. Volgens de vader was melden noodzakelijk, gelet op stap 5 van de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling, omdat hij meerdere afzonderlijke zorgsignalen bij de jeugdprofessional heeft genoemd/gemeld en er dus sprake was van acute of structurele onveiligheid.
Het College stelt vast dat de jeugdprofessional alle stappen van de meldcode op de juiste manier doorlopen heeft nadat zij op 23 februari 2019 de e-mail van de vader ontving waarin hij stelde dat de eerder door hem als hypothetisch geschetste situatie, een reële situatie was. Naar het oordeel van het College blijkt uit de inhoud van het dossier dat de jeugdprofessional naar aanleiding van deze e-mail op 25 februari 2019 zowel intern overleg heeft gehad met de gedragswetenschapper van de instelling, als extern overleg met de Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis. Daarnaast blijkt uit het verslag van Veilig Thuis dat er op 28 februari 2019 een triagebesluit genomen is, waarbij in overleg met de jeugdprofessional is besloten dat zij op basis van de inschatting door Veilig Thuis zonder inzet van Veilig Thuis de familie kon begeleiden en zicht kon houden op de veiligheid van de directbetrokkenen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional, door naar aanleiding van de e-mail van de vader in intern en extern overleg te treden, navolgbaar en zorgvuldig heeft gehandeld. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij een incompleet beeld heeft gegeven aan Veilig Thuis. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2.2 Het College merkt op dat de toelichting bij dit klachtonderdeel specifiek ziet op de rapportage van Veilig Thuis van 12 september 2019, waarin na een overleg diezelfde dag tussen de school van de zoon en Veilig Thuis, vermeld is dat de moeder voor zover bekend nooit fysiek geweld richting de zoon heeft gebruikt. De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij bij Veilig Thuis niets gemeld heeft over de zorgen en signalen van de vader over de mishandeling door de moeder. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken en overweegt als volgt. In overweging 4.1.2 van deze beslissing heeft het College reeds vastgesteld dat de jeugdprofessional de stappen van de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling op de juiste manier doorlopen heeft. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional door in overleg te gaan met Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gedragswetenschapper van de instelling een voldoende objectieve onderbouwing gezocht bij het besluit om geen melding te doen bij Veilig Thuis. Het College volgt de vader dan ook niet in zijn verwijt dat de jeugdprofessional een incompleet beeld heeft gegeven aan Veilig Thuis. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Deze beslissing is op 17 november 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. R. Orie (voorzitter), D.J.E. de Graaf en H.A. ten Hove (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. I.L.I. Bossert (secretaris).

mr. R. Orie, voorzitter
mr. I.L.I. Bossert, secretaris