21.443Tb

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
27/10/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Richtlijn:
Scheiding en problemen van jeugdigen
Artikel beroepscode:
Informatievoorziening (7,F)
Een contextueel gezinstherapeut wordt verweten dat zij haar werkzaamheden polariserend heeft uitgevoerd. Zij zou gedreigd hebben met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, hulpvragen stelselmatig niet hebben beantwoord, partijdig zijn geweest en onvoldoende onderzoek naar feiten hebben gedaan.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is mevrouw mr. C.A. Fokker, advocaat te Hilversum.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als zelfstandig ondernemer, handelend onder de naam: [de organisatie]. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. M. Kramer, advocaat te Amsterdam.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. De klachten met de zaaknummers 21.443Tb en 21.538Ta heeft het College gelet op de samenhang gelijktijdig behandeld. Bij de behandeling waren aanwezig de moeder en haar gemachtigde, de jeugdprofessional en haar gemachtigde, de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta en diens gemachtigde.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 8 november 2021), het aangepaste verweerschrift (ontvangen op 31 januari 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, waaronder de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de moeder.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2009, de middelste dochter in 2011 en de jongste dochter in 2013.

1.2 De moeder en de vader van de kinderen zijn omstreeks december 2019 uit elkaar gegaan. Het huwelijk is sinds oktober 2020 ontbonden door echtscheiding. De ouders oefenen het gezag over de kinderen gezamenlijk uit. De kinderen wonen bij de moeder.

1.3 De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin zij het streven hebben vastgelegd naar een op termijn gelijkwaardige(re) verdeling van de zorg- en contactregeling. In de tijd volgend op het opstellen van het ouderschapsplan heeft de vader een wisselende zorgregeling met de kinderen gehad. Aanvankelijk was de zorgregeling beperkt en met begeleiding, omstreeks februari 2021 vond een snelle uitbreiding van de omgang plaats met afbouw van de begeleiding en ten tijde van de mondelinge behandeling van de klacht had de vader geen omgang met de kinderen.

1.4 Omstreeks januari 2020 raakte de gemeente [de gemeente], hierna te noemen: de gemeente, betrokken bij het gezin. Aanvankelijk verleende [de instelling] in het vrijwillig kader hulp aan het gezin (in de vorm van ouderschapsbemiddeling en begeleide omgang). Omstreeks medio maart 2020 heeft [de hulpverleningsinstelling] op verzoek van de gemeente de hulpverlening in het vrijwillig kader overgenomen.

1.5 In januari 2021 heeft [de hulpverleningsinstelling] de jeugdprofessional, onder meer werkzaam als contextueel gezinstherapeut, ingehuurd om een gezinsonderzoek uit te voeren. Daarnaast is de jeugdprofessional gevraagd om in overleg met de ouders binnen drie maanden de zorgregeling tussen de vader en de kinderen uit te breiden naar een 50/50-verdeling.

1.6 Medio mei 2021 is op verzoek van de moeder de hulpverlening vanuit [de hulpverleningsinstelling] aan de moeder en de kinderen gestopt.

1.7 Op 13 juli 2021 heeft de kinderrechter de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

1.8 In augustus 2021 is op verzoek van de GI de hulverlening vanuit [de hulpverleningsinstelling] aan de vader gestopt.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Wat betreft de klachtonderdelen 3, 4 en 5 merkt het College op dat de omvang van de klacht die ter beoordeling voorligt voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder dient te zijn. De moeder heeft deze klachtonderdelen gezamenlijk toegelicht in haar klaagschrift. Teneinde de schijn van partijdigheid te voorkomen heeft het College echter niet de bevoegdheid om zelf klachten te (her)formuleren en/of te destilleren uit de toelichting bij de klacht. Dit betekent dat het College bij de beoordeling van deze klachtonderdelen zich zal beperken tot de formulering van de klachtonderdelen. Voor zover de jeugdprofessional toch aanleiding heeft gezien zich op alle onderdelen te verweren, maakt dat het voorgaande niet anders.

De vijf klachtonderdelen worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld. Allereerst wordt het bezwaar van de jeugdprofessional tegen toelating van de geluidsopname en het transcript van 1 april 2021 weergegeven en beoordeeld.

3.1 Bezwaar tegen toelating geluidsopname en transcript

3.1.1 De jeugdprofessional heeft bezwaar gemaakt tegen toelating van de geluidsopname en het transcript van 1 april 2021 tot de procedure, onder meer omdat het een heimelijk gemaakte geluidsopname betreft, de kwaliteit te wensen overlaat en het transcript niet volledig is.

3.1.2 Het College is van oordeel dat de geluidsopname en het transcript van 1 april 2021 kunnen worden toegelaten tot de procedure als onderbouwing van de klacht. Het College overweegt hiertoe dat een tuchtprocedure een vrij bewijsstelsel kent. Dat betekent dat in principe alle bewijsmiddelen kunnen worden overgelegd. De acceptatie en waardering daarvan is aan het College. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij het College aansluit, dient het algemene maatschappelijke belang tot waarheidsvinding en het belang dat partijen hebben hun stelling in rechte aannemelijk te kunnen maken, in beginsel zwaarder te wegen dan het belang van uitsluiting van (onrechtmatig verkregen) bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende (zwaarwegende) omstandigheden, is uitsluiting van bewijs gerechtvaardigd. Naar het oordeel van het College zijn tijdens de mondelinge behandeling van de klacht of uit de inhoud van het dossier geen bijkomende zwaarwegende omstandigheden gebleken die rechtvaardigen dat de geluidsopname en het transcript van 1 april 2021 niet kunnen worden toegelaten tot de procedure. De stelling van de jeugdprofessional dat stemmen met regelmaat slecht verstaanbaar zijn en in het transcript meerdere delen van de geluidsopname ontbreken, maken dit oordeel niet anders. Het College heeft de volledige geluidsopname beluisterd, waarbij het College van oordeel is dat het slecht verstaanbaar zijn van de stemmen en het bij die stukken ontbreken van het transcript minimaal is. Het luisteren van de volledige opname in combinatie met het transcript, maakt dat de context van de uitspraken voor het College voldoende helder is.

3.2 Klachtonderdeel 1

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden geen, althans volstrekt onvoldoende onderzoek naar feiten heeft gedaan, dat zij niet, althans volstrekt onvoldoende met de kinderen van de moeder heeft gesproken en niet, althans onvoldoende naar hen heeft geluisterd. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het College stelt vast dat de gemeente na een melding bij en onderzoek door Veilig Thuis het dossier kreeg overgedragen met een duidelijke opdracht om hulpverlening in te zetten. De gemeente heeft deze opdracht uitgevoerd, waarbij de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Tb de rol van regiehouder vervulde. Toen de hulpverlening stagneerde heeft het ‘overleg veilig verder’ plaatsgevonden. Na dit overleg heeft de gemeente – op advies van de Raad voor de Kinderbescherming in verband met de wachttijden aldaar – de ouders verzocht mee te werken aan een gezinsonderzoek. De ouders waren hiertoe bereid, waarna de gemeente [de hulpverleningsinstelling] heeft verzocht het gezinsonderzoek uit te voeren. Ook werd [de hulpverleningsinstelling] ingezet om in overleg met de ouders binnen drie maanden de zorgregeling tussen de vader en de kinderen uit te breiden. In dit kader raakte de jeugdprofessional betrokken bij het gezin. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht specificeerde de gemachtigde van de moeder dat de jeugdprofessional wordt verweten dat zij niet genoeg informatie heeft ingewonnen, dat zij de moeder niet goed genoeg heeft meegenomen in de beleidswijziging rondom de zorgregeling en dat zij ook de kinderen onvoldoende heeft meegenomen. De jeugdprofessional heeft ten onrechte gemeend te kunnen volstaan met één gesprek van 10 minuten met de twee jongste kinderen en zij heeft niet naar de kinderen geluisterd. Met de oudste dochter is ten onrechte in het geheel niet gesproken. De jeugdprofessional heeft hiertegen aangevoerd dat de moeder ten onrechte de indruk wekt dat een 50/50-zorgregeling aan haar is opgelegd. Dit strookt niet met de afspraken die met ouders zijn gemaakt op 14 januari 2021 en het overeengekomen plan van 22 januari 2021. Een 50/50-zorgregeling was de nadrukkelijke wens van beide ouders. De jeugdprofessional heeft daarnaast uiteengezet hoe zij het gezinsonderzoek heeft aangepakt en tijdens de mondelinge behandeling van de klacht nog extra haar rol als onderzoeker toegelicht. Zij heeft zich verdiept in alle beschikbare rapportages/schriftelijke stukken (waaronder verslaglegging van bijna 300 uur begeleide omgang), gesproken met betrokken hulpverleners vanuit [de hulpverleningsinstelling] en de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta, diverse gesprekken dan wel contactmomenten met de ouders en de kinderen gehad en zij heeft met instemming van de ouders contact gezocht met meerdere voor de kinderen en/of ouders relevante personen. Op 25 januari 2021 heeft de jeugdprofessional de jongste twee kinderen samen met een collega voor ongeveer een uur gezien en gesproken en de uitspraken en observaties geanalyseerd met de regiebehandelaar en besproken met haar supervisor. De jeugdprofessional voert aan dat zij er in samenspraak met de regiebehandelaar en de kindtherapeut, die reeds over een lange periode wekelijks het aanspreekpunt voor de kinderen was, bewust voor heeft gekozen de kinderen niet nogmaals (geforceerd) uitgebreid hun verhaal te laten doen. De jeugdprofessional heeft de oudste dochter op 28 januari 2021 en 31 januari 2021 gesproken en geobserveerd.

Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het onderzoek doen naar de feiten ten behoeve van het gezinsonderzoek en het uitbreiden van de zorgregeling. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College helder en uitgebreid uiteengezet hoe en op basis van welke informatie zij heeft gehandeld. Het is voor het College dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de jeugdprofessional in de uitoefening van haar werkzaamheden geen, althans volstrekt onvoldoende onderzoek naar de feiten heeft gedaan. Wat betreft het spreken met en luisteren naar de kinderen, constateert het College dat de lezingen van partijen uiteenlopen. Nu aan het woord van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander, kan het College niet vaststellen of – zoals de moeder de jeugdprofessional verwijt – de jeugdprofessional niet, althans volstrekt onvoldoende met de kinderen heeft gesproken en niet, althans onvoldoende naar hen heeft geluisterd. Het College kan de feiten die ten grondslag liggen aan dit gedeelte van het verwijt immers niet vaststellen.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 2

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 De moeder heeft aangevoerd dat de jeugdprofessional zich op een onprofessionele, partijdige wijze aan de zijde van de vader heeft geschaard, zich daarbij beroepend op de door haar geconstateerde ouderverstoting aan de zijde van de moeder. Ter onderbouwing heeft de moeder een aantal voorbeelden benoemd. De jeugdprofessional heeft betwist dat zij partijdig is geweest ten opzichte van de vader en aangevoerd dat zij als hulpverlener ongeacht de problematiek geen partij voor een ouder kiest en dat zij altijd handelt naar de behoefte en het belang van het kind. Hierbij heeft de jeugdprofessional naar voren gebracht dat zij zich naar haar idee bewust is van haar verantwoordelijkheid als jeugdhulpverlener en de impact die de uitvoering van de hulpverlening heeft op het persoonlijk leven van de betrokkenen.

Het College overweegt dat het belangrijk is dat ouders een jeugdprofessional zien als onpartijdig. Dit staat onder meer beschreven in de ‘Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. In deze richtlijn is ook omschreven dat de jeugdprofessional zichzelf in dit kader steeds de vraag dient te stellen of er een kans is dat een ouder een bepaalde handeling kan uitleggen als het bevoordelen van de andere partij. Ook dient de jeugdprofessional alert te zijn op mogelijke aanwijzingen dat de ouders partijdigheid ervaren. Wanneer sprake is van een complexe verhouding tussen de ouders, zoals in onderhavige casus, kan het echter voorkomen dat één van de ouders het gevoel heeft dat de jeugdprofessional partijdig is, omdat in het belang van de kinderen beslissingen genomen moeten worden waarin niet altijd beide ouders tevreden kunnen worden gesteld. Uit de inhoud van het dossier is het College niet gebleken dat de jeugdprofessional zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid. Naar het oordeel van het College is de jeugdprofessional gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De gegeven voorbeelden van de moeder, voor zover die voldoende feitelijk zijn onderbouwd, maken dit oordeel niet anders.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 3

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij hulpvragen van de moeder stelselmatig onbeantwoord heeft gelaten. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 De moeder heeft aangevoerd dat de jeugdprofessional heeft nagelaten te reageren op (talloze) hulpvragen die zij heeft gesteld. De moeder heeft onder andere meerdere malen verzocht om hulp/begeleiding wat betreft de vermeende ouderverstoting en om psychologische hulp voor de kinderen en specifiek voor de oudste dochter. De jeugdprofessional betwist dat de hulpvragen van de moeder onbeantwoord zijn gelaten en zij heeft aangevoerd dat zij en haar collega’s de aan meerdere betrokken personen geadresseerden hulpvragen hebben besproken met de regiebehandelaar, collega’s en de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional nader toegelicht dat juist uitvoerig op de hulpvragen van de moeder is ingegaan, maar dat de antwoorden misschien niet altijd de antwoorden waren die de moeder had verwacht dan wel had gehoopt. Het is de jeugdprofessional en haar collega’s opgevallen dat de moeder telkens opnieuw dezelfde vragen stelde, ook nadat deze al beantwoord waren door één van de betrokken personen.

Het is het College uit de inhoud van het dossier gebleken dat er naast de jeugdprofessional meerdere personen bij het gezin betrokken waren, waaronder de kindtherapeut en regiebehandelaar vanuit [de hulpverleningsinstelling] en de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta vanuit de gemeente. Het is het College uit de inhoud van het dossier eveneens gebleken dat deze verschillende personen, waaronder ook de jeugdprofessional, hebben getracht de vragen van de moeder te beantwoorden en dat met de moeder is besproken dat er naast de therapeutische ondersteuning die de kinderen reeds ontvingen, niet nog meer hulpverlening voor de kinderen zou worden ingezet tot het moment dat de gezinssituatie gestabiliseerd was. Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de jeugdprofessional de hulpvragen van de moeder stelselmatig onbeantwoord heeft gelaten. De jeugdprofessional kan aldus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 4

3.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij heeft gedreigd met ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van de kinderen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5.2 De moeder voert aan dat in de gesprekken van 12 maart 2021 en 1 april 2021 de jeugdprofessional zou hebben gedreigd met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen als de moeder niet zou toegeven dat zij aan ouderverstoting doet en als zij niet zou meewerken aan de onbegeleide opbouw van de omgang tussen de vader en de kinderen. De jeugdprofessional heeft betwist dat zij heeft gedreigd met een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft zij toegelicht dat gelet op de situatie op dat moment het juist zorgvuldig was in het kader van transparantie om te benoemen dat mogelijk een gedwongen maatregel zou volgen.

Het College overweegt dat een jeugdprofessional aan de ouders van de kinderen de voor een goede professionele relatie relevante informatie dient te verschaffen. Dit is ook vastgelegd in artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Daarbij merkt het College op dat de door de jeugdprofessional gedane (en haar verweten) uitspraken in de (tijd)context van de gehele situatie moeten worden bezien. Het College is van oordeel dat gelet op de situatie op dat moment de jeugdprofessional juist zorgvuldig en transparant heeft gehandeld door aan de ouders het perspectief voor te houden. Het College kan de moeder tot op zekere hoogte volgen dat dergelijke uitspraken mogelijk als dreigend worden ervaren gelet op de positie van de ouder, maar is van oordeel dat dit inherent is aan de boodschap en niet zo zeer aan het optreden van de jeugdprofessional in de onderhavige casus. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.6 Klachtonderdeel 5

3.6.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat de wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd polariserend heeft gewerkt, waarmee de belangen van de moeder en met name van de drie minderjarige kinderen in ernstige mate zijn geschonden. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.6.2 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de moeder toegelicht dat de harde conclusie in de e-mail van 1 februari 2021 de relatie tussen de ouders verder onder druk heeft gezet. De moeder wijst ter onderbouwing ook naar hetgeen de GI heeft opgenomen in het verzoek tot het vaststellen/wijzigen van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van 25 augustus 2021, hierna te noemen: het verzoekschrift. Bovendien heeft de rechtbank de polarisatie volgens de moeder ook bevestigd, in welk kader de gemachtigde van de moeder tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft geciteerd uit een niet overgelegde beschikking van de rechtbank van 13 januari 2022. De jeugdprofessional heeft daarentegen onder meer aangevoerd dat zij haar handelen telkens nauw heeft afgestemd met zowel de regiebehandelaar, haar collega’s, de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta als haar supervisor. Van het verzoekschrift heeft de jeugdprofessional kennisgenomen in het kader van onderhavige klacht en zij heeft samen met collega’s van [de hulpverleningsinstelling] en de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.538Ta een e-mailbericht gestuurd naar de GI, onder meer omdat zij vindt dat de medewerkers van de GI het vertrouwen in de jeugdzorg niet hebben bevorderd door een uiterst stellig negatief standpunt in te nemen over hun betrokkenheid als professionals zonder hierover vooraf met hen in gesprek te gaan.

Het College acht het verwijt van de moeder dat de wijze waarop de jeugdprofessional haar werkzaamheden heeft uitgevoerd polariserend heeft gewerkt, verstrekkend. Naar het oordeel van het College ligt het dan ook op de weg van de moeder om een dergelijk verwijt met voldoende feiten en stukken te onderbouwen. De moeder heeft alleen het verzoekschrift overgelegd. Het College is van oordeel dat het te ver voert om met deze beperkte onderbouwing, waar de jeugdprofessional ook de nodige kritische kanttekeningen bij heeft geplaatst, in zijn algemeenheid te oordelen dat de jeugdprofessional haar werkzaamheden polariserend heeft uitgevoerd.

3.6.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is op 27 oktober 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. A.P. van der Linden (voorzitter), D.J.E. de Graaf en T. Roosblad (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. S. Pijper (secretaris).

mr. A.P. van der Linden, voorzitter
mr. F. Goossens, secretaris