20.157Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
07/05/2021
Kamer:
Pedagogen
Ontvankelijkheid:
Deels niet-ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gemeente
Gerelateerde beslissingen:
20.054Ta
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Richtlijn:
Kindermishandeling
Een gedragswetenschapper heeft een collega onvoldoende passend advies gegeven en onvoldoende ondersteund bij het doen van een Veilig Thuis melding. De melding is op onjuiste gronden gedaan en het voornemen van de melding had met de ouders besproken moeten worden.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw drs. E.F. Nikkels, lid-beroepsgenoot orthopedagoog,
mevrouw S.M.C. van de Kooij, lid-beroepsgenoot jeugd- en gezinsprofessional,

over het door:

[klaagster], klaagster, en de [klager], klager, hierna te noemen: de ouders, wonende te [woonplaats],

op 29 april 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als orthopedagoog/gedragswetenschapper bij [lokaal team].

De behandelend secretaris is mevrouw mr. L.C. Groen.

De ouders worden in deze zaak bijgestaan door hun gemachtigde mevrouw mr. F.M. Terpstra, werkzaam als advocaat te Maarn.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. E.J.C. de Jong, werkzaam als advocaat te Utrecht.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 29 april 2020;
– het verweerschrift ontvangen op 12 oktober 2020;
– de conclusie van repliek, inclusief een aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 2 november 2020;
– de conclusie van dupliek ontvangen op 24 november 2020.

1.2 Vanwege het coronavirus en de landelijke maatregelen zijn partijen op 28 oktober 2020 bericht dat de voorzitter besloten heeft de zaak schriftelijk af te doen (artikel 3 van de Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), versie 8 juni 2020). Op grond van artikel 5 van genoemde regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (conclusie van repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht stond gepland op 27 januari 2021. Op dezelfde dag stond de – afzonderlijke – schriftelijke behandeling van de klacht in zaaknummer 20.054Ta gepland, een klacht van de ouders tegen een collega van de jeugdprofessional (een jeugd- en gezinsprofessional) over hetzelfde handelen en feitenkader. Bij voorzittersbeslissing van 27 januari 2021 is besloten dat genoemde zaken gelijktijdige behandeling behoeven door een College bestaande uit een voorzitter, een lid-beroepsgenoot orthopedagoog en een lid-beroepsgenoot jeugd- en gezinsprofessional. Deze voorzittersbeslissing is op 3 februari 2021 aan partijen verzonden.

1.4 Partijen zijn op 3 maart 2021 bericht dat de schriftelijke behandeling conform bovenstaand samengesteld College plaatsvindt op 26 maart 2021. De beslissing is op 7 mei 2021 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De ouders hebben een zoon. De zoon is geboren in 2008 en hij is uitzonderlijk hoogbegaafd. De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de zoon.

2.2 Vanwege de uitzonderlijke hoogbegaafdheid van de zoon zijn vanaf 2016 verschillende jeugdhulp organisaties betrokken geweest, waaronder [lokaal team] als het gebiedsteam van de woongemeente van de ouders. Vanuit [lokaal team] is een gebiedsteam medewerker betrokken geweest. De jeugdprofessional is vanuit [lokaal team] als gedragswetenschapper van september/oktober 2019 tot 11 december 2019 ook betrokken geweest.

2.3 Wegens gebrek aan passend onderwijs is de zoon gedurende de betrokkenheid van [lokaal team] vastgelopen in het onderwijs. In deze periode heeft de zoon begeleiding gekregen van een zorgboerderij en [zorgaanbieder op het gebied van hoogbegaafdheid] (hierna: de [zorgaanbieder hoogbegaafdheid]).

2.4 Tussen [lokaal team] en de ouders is op enig moment een visieverschil ontstaan over de in te zetten hulpverlening voor de zoon. In dat kader heeft de jeugdprofessional twee keer bij een gesprek tussen de ouders en de gebiedsteam medewerker gezeten.

2.5 De moeder maakt op 18 november 2019 in een telefoongesprek met de gebiedsteam medewerker kenbaar dat zij niet wil dat er zonder de ouders contacten zijn tussen de school en het gebiedsteam en dat zij zich wil laten bijstaan door een onafhankelijk cliëntondersteuner. Hierna wordt de jeugdprofessional gevraagd opnieuw mee te denken in de casus.

2.6 Gelet op de zorgen vanuit [lokaal team] heeft de gebiedsteam medewerker, na intern overleg, op 11 december 2019 een Veilig Thuis melding gedaan. De gebiedsteam medewerker heeft de jeugdprofessional gevraagd of zij haar naam op de melding mocht noteren. De jeugdprofessional is hiermee akkoord gegaan.

2.7 Op 7 januari 2020 vindt er een gesprek plaats tussen de ouders en de teammanager van de jeugdprofessional. In navolging van dit gesprek stuurt de teammanager op 9 januari 2020 een e-mailbericht aan de ouders. In dit e-mailbericht geeft de teammanager aan dat het onwenselijk is geweest dat de ouders niet vooraf zijn geïnformeerd over de Veilig Thuis melding en maakt zij haar excuses over de communicatie rondom de melding.

2.8 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2013 als pedagoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De ontvankelijkheid

4.1 De jeugdprofessional stelt zich primair op het standpunt dat de ouders niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun klacht. De ouders hebben eerder, op 6 maart 2020, een klacht tegen de jeugdprofessional ingediend. De ouders zijn in deze klacht op 20 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verwijten niet toezagen op het individuele handelen van de jeugdprofessional. Vervolgens is precies dezelfde klacht opnieuw door de ouders ingediend, met als bijlage het e-mailbericht van de gemachtigde van de ouders van 9 april 2020 waarin een nadere toelichting wordt gegeven over de betrokkenheid van de jeugdprofessional. Die bijlage kan echter geen argument zijn om de ouders thans wel in hun klacht te ontvangen. Immers, in de beslissing van 20 april 2020 op de eerdere klacht is duidelijk gemaakt dat de ouders eerder tot en met 15 april 2020 de mogelijkheid hadden om hun klacht jegens de jeugdprofessional nader toe te lichten. Het e-mailbericht van 9 april 2020 is van voor die datum en moet daarom in de afwegingen van de voorzitter van het College van Toezicht zijn meegenomen. De jeugdprofessional verzoekt het College derhalve om de voorliggende (gelijkluidende) klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Bovendien dienen de ouders niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat zij anders dan zij in het klaagschrift aangeven, hun onvrede niet eerst met de jeugdprofessional hebben besproken.

4.2 De ouders voeren in de conclusie van repliek het volgende aan:
Er is ruimschoots aangegeven op welk handelen van de jeugdprofessional de klacht betrekking heeft. Dat haar betrokkenheid bij het doen van een onrechtmatige, lasterlijke Veilig Thuis melding volgens de jeugdprofessional zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid, is onbegrijpelijk en geeft blijk van een gebrek aan zelfreflectie en integriteit. Voor zover de jeugdprofessional aangeeft dat de tuchtklacht niet eerst door de ouders met haar is besproken, wordt opgemerkt dat het voor de ouders niet meer mogelijk was hun klacht te bespreken. Door zonder overleg een melding bij Veilig Thuis met onjuiste informatie te doen, is het vertrouwen aan de zijde van de ouders dusdanig beschadigd, dat zij emotioneel niet meer in staat waren om zonder tussenkomst van een derde met de betrokkenen in gesprek te gaan. Zij zagen zich genoodzaakt een rechtshulpverlener in te schakelen en de klacht voor te leggen aan het College van Toezicht van SKJ. De ouders verzoeken om het niet-ontvankelijkheidsverweer van de jeugdprofessional te passeren.

4.3 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
Zij handhaaft haar primaire standpunt. Door de ouders is niet betwist dat de thans voorliggende klacht exact dezelfde inhoud heeft als de klacht die eerder is ingediend en die heeft geleid tot het niet-ontvankelijk verklaren van de ouders in de klacht. Daarnaast wordt door de ouders niet betwist dat zij de voorliggende klacht niet voor indiending met de jeugdprofessional hebben besproken.

4.4 Het College overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht als volgt:
In tegenstelling tot wat de jeugdprofessional aanvoert, is de op 29 april 2020 ingediende klacht met zaaknummer 20.157Ta niet identiek aan de op 6 maart 2020 door de ouders ingediende klacht met zaaknummer 20.054Tb. Het op 6 maart 2020 ingediende klaagschrift beschreef onvoldoende duidelijk wat de individuele jeugdprofessional werd verweten. Daarom heeft het College per e-mail vanuit het e-mailadres no-reply@skjeugd.nl een verzoek tot aanvulling van de klacht gedaan. Op 9 april 2020 heeft de gemachtigde van de ouders deze e-mail beantwoord. Deze e-mail is naar het no-reply e-mailadres gestuurd, waardoor het e-mailbericht het College destijds niet bereikt heeft. Dat had als gevolg dat de ouders niet-ontvankelijk verklaard zijn in de klacht onder zaaknummer 20.054Tb. Bij het opnieuw indienen van de klacht, zaaknummer 20.157Ta, is het betreffende e-mailbericht van 9 april 2020 wel als bijlage opgenomen. In het e-mailbericht wordt nu juist wel gespecifieerd wat de individuele jeugdprofessional wordt verweten. Daarom is het College van oordeel dat de ouders ontvankelijk zijn in deze klacht. Dat de ouders de klacht of hun onvrede niet eerst met de jeugdprofessional besproken hebben, is geen grond voor niet-ontvankelijkheid.

4.5 Het College is van oordeel dat de ouders ontvankelijk zijn in de klacht. Wel beoordeelt het College per afzonderlijk klachtonderdeel de ontvankelijkheid, omdat gebleken is dat niet in ieder klachtonderdeel het individuele handelen van de jeugdprofessional gespecificeerd is.

5     De klacht, het verweer en de beoordeling

De twee klachtonderdelen, het verweer, en de conclusies van repliek en dupliek worden zakelijk en samengevat weergegeven. Aan het eind van ieder klachtonderdeel volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
De reikwijdte van een klacht dient voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klacht die is ingediend op 29 april 2020. Voor zover de ouders in de conclusie van repliek de klacht hebben uitgebreid, geeft het College daar geen oordeel over.

5.1 Klachtonderdeel 1

5.1.1 De ouders verwijten de jeugdprofessional dat zij de gebiedsteam medewerker ondersteund heeft bij de Veilig Thuis melding van 11 december 2019: deze melding bevat aantoonbaar onjuiste informatie. Ook is de meldcode daarbij niet in acht genomen, omdat de melding niet vooraf met de ouders is besproken. Tot slot heeft de jeugdprofessional misbruik gemaakt van haar machtspositie door het doen van de Veilig Thuis melding, althans daarbij te ondersteunen.

Toelichting:
Voor wat betreft de aantoonbare onjuiste informatie hebben de ouders zes voorbeelden in het klaagschrift beschreven. De jeugdprofessional heeft de melding samen met de gebiedsteam medewerker ingevuld. Haar kan in het bijzonder worden verweten dat zij, zonder zich daadwerkelijk te hebben verdiept in de zoon en de ouders, een oordeel heeft geveld over de situatie en een Veilig Thuis melding heeft gedaan. Zij heeft dit gedaan zonder dat hiervoor enige aanleiding bestond, en zonder haar vermeende zorgen eerst met de ouders te bespreken. Als voorbeeld van onjuiste informatie staat onder het kopje ‘Welke vermoedens van huiselijk/geweld/kindermishandeling/onveiligheid worden gemeld?’ geschreven dat de schoolgang van de zoon sinds 2015 ernstig is verstoord, hij de laatste drie jaar niet tot nauwelijks onderwijs heeft gevolgd en dat de ingezette hulpverlening er niet toe heeft geleid dat de zoon weer deelneemt aan het onderwijs. Deze informatie is onjuist, de zoon ging tot aan september 2017 gewoon naar school. Dat de hulpverlening er niet toe heeft geleid dat de zoon weer deelneemt aan school, is grotendeels te wijten aan het handelen van [lokaal team] zelf. De zoon gaat vanaf oktober 2017 drie dagen per week naar school onder begeleiding van een zorgboerderij. Op de andere dagen kon er volgens [lokaal team] geen hulpverlening georganiseerd worden, en werden de ouders verzocht om de zoon maandenlang zelf thuisonderwijs te geven. In juni 2019 vinden de ouders opnieuw een school, welke belooft om samen te werken met externe expertise, mits deze naar schatting 300 uur gefinancierd wordt. De beloofde financiering bleef echter uit, waardoor er geen externe expertise wordt ingezet. De zoon gaat desondanks weer naar school, al is dit minimaal. Volledig op eigen kracht, zonder gespecialiseerde hulp. Als ander voorbeeld van onjuiste informatie wordt genoemd dat in de melding staat dat er een visieverschil is tussen [lokaal team] en de moeder over de problematiek, de doelen en de in te zetten hulpverlening. Ook staat er dat [lokaal team] geen zicht kan krijgen op de zoon, omdat de moeder heeft aangegeven dat het te belastend is om met de zoon in gesprek te gaan. Deze informatie is niet alleen onjuist, maar [lokaal team] gaat daarmee ook volledig voorbij aan hun eigen rol met betrekking tot het vinden van de juiste hulpverlening. De ouders hebben vanaf het begin gevraagd om hulpverlening met expertise van uitzonderlijk hoogbegaafdheid en sinds 2017 om traumabehandeling. Dit is geweigerd of heeft uitzonderlijk lang geduurd. De ouders vragen zich af waarom [lokaal team] stelt onvoldoende zicht te kunnen krijgen op de problematiek. Het is onduidelijk waarop deze stellingname is gebaseerd en deze is niet onderbouwd. Tot aan de zomer zat iedereen aan de tafel tijdens multidisciplinaire overleggen, soms wel met zestien mensen.
Daarnaast dient een Veilig Thuis melding op grond van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vooraf besproken te worden met de directbetrokkenen. In tegenstelling tot hetgeen in de melding staat, is deze niet met de ouders besproken. Voor zover de jeugdprofessional of de gebiedsteam medewerker van mening is dat het e-mailbericht van 9 december 2019 van de gebiedsteam medewerker valt onder het bespreken van de Veilig Thuis melding met de ouders, moet geconcludeerd worden dat dit een handelwijze is die volledig voorbij gaat aan de impact van deze melding en tevens in strijd is met de meldcode.
Tot slot stellen de ouders dat de jeugdprofessional misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie. Zoals in de melding valt te lezen is er geen sprake van een vermoeden van kindermishandeling, maar is de melding gedaan omdat er volgens [lokaal team] sprake is van een visieverschil. Veilig Thuis heeft het standpunt van de ouders bevestigd en geoordeeld dat er onterecht een melding is gedaan. Door een melding bij Veilig Thuis te maken, hebben de jeugdprofessional en de gebiedsteam medewerker geprobeerd de situatie te forceren. Wat dit zo schokkend maakt, is dat [lokaal team] zelf alle verzoeken om hulp van de ouders heeft afgewezen, omdat ze naar eigen zeggen in de ‘beheermaatregelen zaten’ en financiële problemen hadden.

5.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Als gedragswetenschapper maakt de jeugdprofessional onderdeel uit van het Team Ondersteuning van [lokaal team]. Haar taak is het op aanvraag adviseren en ondersteunen van de gebiedsmedewerkers ten aanzien van casuïstiek en ondersteuningsplannen. De jeugdprofessional is zelf geen casushouder, dat zijn de gebiedsteam medewerkers. De jeugdprofessional heeft zelf geen eigen dossiers waarvoor zij (eind)verantwoordelijk is. Niettemin heeft de jeugdprofessional in haar visie zich meer dan voldoende verdiept in de casus. Zo heeft zij deelgenomen aan twee gesprekken die zij mede heeft gevoerd met de moeder en de zorgaanbieder en zijn er interne overleggen gevoerd.  Aan de hand van de meldcode is stapsgewijs gekeken of een melding geïndiceerd was en tot tweemaal toe bleek dat het geval te zijn. De grond van de melding was niet, zoals door de ouders wellicht wordt gedacht, dat sprake was van fysieke kindermishandeling. De reden van de melding waren de bestaande zorgen, het gebrek aan samenwerking en het door de ouders onttrekken van de zoon aan het zicht van [lokaal team]. Het doel was, zoals in de melding staat beschreven, dat in kaart zou worden gebracht wat de zoon nodig had aan jeugdhulpverlening om de stap terug naar school te maken en zich positief te ontwikkelen op alle levensgebieden.
De jeugdprofessional heeft niet zelf de melding opgesteld en zij heeft ook niet gecontroleerd of al hetgeen daarin is opgenomen feitelijk juist was, bijvoorbeeld voor wat betreft de data. De jeugdprofessional kan niet beoordelen of hetgeen de ouders ten aanzien van de feiten in de melding hebben opgemerkt juist of onjuist is. Dat is ook minder van belang, omdat het hier niet ging om een verschil van mening op detailniveau, maar om een verschil van mening op een abstracter niveau. Namelijk de vraag hoe zou kunnen worden bereikt dat de zoon zodanig hulp zou krijgen dat hij daadwerkelijk zou worden geholpen bij zijn problemen. Gelet hierop was wel degelijk een aanleiding om de melding te doen.
Het klopt dat de jeugdprofessional – als adviserend gedragsdeskundige – haar zorgen niet voorafgaande aan de melding nog eens expliciet met de ouders heeft besproken. De zorgelijke situatie was al in voldoende mate aan de orde gekomen tijdens de twee gesprekken die de jeugdprofessional heeft bijgewoond als gespreksleider. Bovendien ging het niet om de persoonlijke zorgen van de jeugdprofessional, maar vooral om de zorgen die bij alle betrokkenen leefden. Het is niet nodig dat alle betrokkenen apart die zorgen met de ouders bespreken. De gebiedsteam medewerker heeft haar zorgen wel degelijk met de ouders besproken én zij heeft duidelijk gemaakt dat een melding zou worden gedaan. Kennelijk is de communicatie met de ouders over het doen van de melding niet goed verlopen, zoals uit de mail van de teammanager van 9 januari 2020 blijkt, maar daar is de jeugdprofessional niet bij betrokken geweest.

5.1.3 De ouders voeren in de conclusie van repliek het volgende aan:
Het verweer van de jeugdprofessional is tegenstrijdig. Enerzijds geeft zij aan zich niet in de casus te hebben verdiept, maar later geeft zij aan dat zij zich voldoende verdiept heeft. De jeugdprofessional probeert haar rol in de casus te bagatelliseren. Zij stelt in het verweer dat zij alleen als gespreksleider aanwezig was. Vanuit die suggestie zou gedacht kunnen worden dat zij in het geschil een neutrale positie innam. Zij ventileerde echter sterk haar mening en zij was onderdeel van de hoogoplopende discussie. De jeugdprofessional heeft zich nooit verdiept in de casus. Ook niet toen zij werd gevraagd mee te denken in dit dossier. Indien zij dit wel had gedaan, dan had zij kunnen weten dat de moeder in overleg met de gebiedsteam medewerker een onafhankelijk cliëntondersteuner had aangevraagd om de ontstane impasse met het gebiedsteam op te gaan lossen. Voorts merken de ouders op dat indien de jeugdprofessional inderdaad serieuze zorgen had rondom de zoon, het verbazingwekkend is dat zij zich niet heeft verdiept in het verloop van de casus. De ouders zien hierin bevestigd dat de daadwerkelijke aanleiding voor de melding het visieverschil was tussen het gebiedsteam en de betrokken hulpverlening.
De jeugdprofessional stelt voorts dat de meldcode gevolgd zou zijn. Deze stelling is niet te volgen, nu in de klacht reeds uitgebreid uiteen is gezet dat de meldcode juist niet is gevolgd. Dat de meldcode niet is gevolgd, is door de teammanager én de gebiedsteam medewerker ook erkend, en hiervoor zijn excuses aangeboden. Dat de jeugdprofessional zelfs nu nog vasthoudt aan haar stelling, laat zien dat zij niet in staat is te reflecteren op de situatie.
De jeugdprofessional stelt dat zij enkel heeft meegetekend en niet heeft gecontroleerd of de in de melding opgenomen informatie juist was. De ouders stellen dat wie tekent ook verantwoordelijkheid neemt. Het enkele feit dat de jeugdprofessional klaarblijkelijk Veilig Thuis meldingen ondertekent, waar zij zich niet in verdiept, maakt haar handelen al klachtwaardig. Het is immers een feit van algemene bekendheid, dat onterechte Veilig Thuis meldingen een grote impact hebben op de gezinnen waar deze meldingen betrekking op hebben.

5.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De jeugdprofessional realiseert zich heel goed de mogelijke impact van een melding bij Veilig Thuis. In dat verband heeft zij er ook op gewezen dat het belangrijk was dat het contact met de ouders in stand zou blijven, zodat steeds bekeken kon worden of een oplossing voor de ontstane situatie kon worden gevonden. De jeugdprofessional betreurt de mogelijke miscommunicatie en zij betreurt het ook dat zij pas in een later stadium op de hoogte is gebracht van de klachten. De jeugdprofessional herhaalt dat zij geen casushouder was en om die reden niet de melding bij Veilig Thuis heeft opgesteld. De suggestie dat de jeugdprofessional zich niet in de casus heeft verdiept en zonder kennis van zaken heeft deelgenomen aan de gesprekken, is onjuist. Zij is juist intensief bij de casus betrokken geweest, niet op detailniveau, maar wel voor wat betreft de grote lijnen. De grote lijn was dat er zorgen over de zoon waren, dat het niet lukte om met de ouders, althans de moeder, gemeenschappelijk tot een beleid te komen en dat de zoon daardoor in de knel dreigde te raken. Dit wordt – terecht – door de ouders niet bestreden. Een melding was daarom op zijn plaats.
Voor zover in de melding een enkele onjuistheid is geslopen van feitelijk aard, kan dit niet aan de jeugdprofessional worden tegengeworpen, nog los van het feit dat de essentie van de melding daarmee niet geraakt is. Die essentie was dat er werd gevreesd dat de zoon onvoldoende hulp werd geboden, of zou worden geboden, vanwege het diepliggende verschil van mening tussen de ouders en de medewerkers van [lokaal team]. De zorgen waren groot en gegrond. De jeugdprofessional bestrijdt dat er voldoende zicht op de ontwikkeling van de zoon was; dat was nu juist niet het geval.
Dat de uiteindelijke melding kennelijk niet van tevoren met de ouders is besproken, valt zeer te betreuren. De jeugdprofessional mocht er vanuit gaan dat dit door de gebiedsteam medewerker als casushouder zou plaatsvinden.

5.1.5 Het College overweegt als volgt:
Allereerst wordt ingegaan op de vraag of het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional getoetst kan worden aan de professionele standaard. De jeugdprofessional heeft immers aangevoerd dat zij geen eigen dossiers heeft waarvoor zij (eind)verantwoordelijk is. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar artikel 2 (handelen naar inhoud en geest van de beroepscode) van de Beroepscode Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen 2017 (hierna: de Beroepscode NVO). Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de Beroepscode NVO eveneens leidend is in gevallen wanneer de pedagoog geen directe contacten heeft met cliënten maar advies, begeleiding of ondersteuning biedt aan collega’s. Als orthopedagoog/gedragswetenschapper binnen [lokaal team] adviseert en ondersteunt de jeugdprofessional (op aanvraag) de medewerkers van het gebiedsteam. Concreet heeft de jeugdprofessional in deze casus tweemaal geadviseerd tot het doen van de Veilig Thuis melding en wordt aangenomen dat zij ondersteund heeft bij het opstellen daarvan nu de melding mede door haar ondertekend is. Het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional is dan ook op grond van voornoemd artikel tuchtrechtelijk te toetsen, waarbij het College de artikelen uit de Beroepscode zal toetsen aan haar adviserende/ondersteunende rol.
Ten tweede geeft het College achtereenvolgens onder 5.1.6, 5.1.7 en 5.1.8 een oordeel over drie verwijten die in dit klachtonderdeel geformuleerd zijn.

5.1.6 Het eerste verwijt luidt dat de Veilig Thuis melding aantoonbare onjuiste informatie bevat. Verslaglegging (al dan niet in een Veilig Thuis melding) dient plaats te vinden conform de beroepsstandaard. De wijze van zorgvuldig rapporteren is voor pedagogen omschreven in artikel 37 lid 1 van de Beroepscode NVO: “Indien de pedagoog een rapportage opstelt, beperkt hij zich tot het verstrekken van die gegevens die voor de beantwoording van de vraagstelling van belang zijn en hij vermeldt de beperkingen die voor zijn bevindingen gelden. De pedagoog neemt bij het opstellen van de rapportage de volgende regels in acht:
– het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
– het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
– in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
– het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen of instanties;
– de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.” Verslaglegging volgens de beroepsstandaard betekent uiteraard ook dat informatie juist en waarheidsgetrouw geaccordeerd wordt. De vraag die nu voorligt is of in de Veilig Thuis melding onjuiste informatie is opgenomen.
Het College overweegt dat het klachtonderdeel met twee stukken is onderbouwd: de bestreden Veilig Thuis melding en een e-mailbericht van 9 januari 2020 van de teammanager van de jeugdprofessional. Deze twee stukken onderbouwen niet dat de Veilig Thuis melding op inhoud (gedeeltelijk) onjuist zou zijn. De zes beschreven voorbeelden in het klaagschrift kan het College dan ook niet beoordelen op juistheid wegens het gebrek aan feitelijke onderbouwing. Bovendien blijkt een deel van de geschetste voorbeelden gestoeld te zijn op het ontstane visieverschil tussen de ouders en [lokaal team]. Een logische gevolgtrekking daarvan is dat de ouders het niet eens zijn met deze weergave en de informatie. Dat maakt echter nog niet dat de jeugdprofessional in haar ondersteunende rol bij het opstellen van de melding een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden omdat zij samen met de gebiedsteam medewerker het standpunt van [lokaal team] in de Veilig Thuis melding verwoord heeft. Het College is van oordeel dat dit verwijt ongegrond is.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de jeugdprofessional de Veilig Thuis melding mede ondertekend heeft. De ondertekening kan daardoor geen ander gevolg hebben dan dat de jeugdprofessional (mede) verantwoordelijk is voor de inhoud en ook (op controle van) de juistheid daarvan. Gelet op een deel van het verweer van de jeugdprofessional, wenst het College dit te benadrukken en er wordt van uitgegaan dat in toekomstige gevallen de jeugdprofessional zich bewust is van deze verantwoordelijkheid bij het (mede) ondertekenen van stukken.

5.1.7 De jeugdprofessional wordt ook verweten dat zij met het doen van de Veilig Thuis melding de meldcode niet in acht heeft genomen, omdat de melding niet met de ouders is besproken. Dit verwijt wordt gegrond verklaard. Op enig moment heeft de jeugdprofessional de gebiedsteam medewerker geadviseerd om te overwegen of zij moest overgaan tot een Veilig Thuis melding. De wettelijke meldcode biedt jeugdprofessionals handvatten bij vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Aan de hand van de verplichte vijf stappen van de meldcode bepalen jeugdprofessionals of het doen van een Veilig Thuis melding aangewezen is óf dat er voldoende (andere) hulp kan worden ingezet. Stap drie is het voeren van een gesprek met de betrokkene(n). Daarvan kan enkel worden afgezien als er direct gevaar voor de betrokken minderjarige(n) en/of de jeugdprofessional dreigt. Het volgen van de stappen van de meldcode is in de Beroepscode NVO opgenomen onder artikel 12 (wettelijke meldrechten), lid 1. In de richtlijn ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ (herziene versie 2020), onder ‘6.3 Stap 3 Praat met ouder(s) en jeugdigen’, p.71-72, is nader uitgewerkt wat uitzonderlijke situaties zijn wanneer kan worden afgezien van het voeren van een gesprek met de betrokkenen. Het gaat volgens de richtlijn dan om situaties waarmee de veiligheid van betrokkenen ernstig in het geding is (bijvoorbeeld seksueel geweld, huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, loverboy problematiek). Daarvan is in casu niet gebleken. Het had dan ook op de weg van de jeugdprofessional gelegen om de gebiedsteam medewerker te adviseren dat met de betrokkenen een gesprek gevoerd moest worden over de Veilig Thuis melding, waarbij de jeugdprofessional eventueel ook in het voeren van het gesprek had kunnen ondersteunen. Het is het College niet gebleken dat de jeugdprofessional de gebiedsteam medewerker van een dergelijk advies voorzien heeft. Concluderend heeft de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld nu zij stap drie van de meldcode niet heeft opgevolgd, althans de gebiedsteam medewerker daarin onvoldoende geadviseerd en/of in ondersteund heeft. Het College acht dit een schending van artikel 12 (wettelijke meldrechten), lid 1, van Beroepscode NVO en in strijd met de meldcode en genoemde richtlijn.

5.1.8 Ten derde wordt de jeugdprofessional verweten dat zij misbruik gemaakt heeft van haar machtspositie door het doen van de Veilig Thuis melding, althans daarbij te ondersteunen. Het College is van oordeel dat dit verwijt ook gegrond is en overweegt daartoe als volgt. Veilig Thuis is er als instantie voor advisering over, ondersteuning bij en het melden van (vermoedens van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling. De definitie van huiselijk geweld is als volgt omschreven onder artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo): ‘Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring; huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger.’ Kindermishandeling wordt onder artikel 1.1. van de Jeugdwet omschreven als: ‘elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’. Het College stelt vast dat er over de ontwikkeling van de zoon zorgen bestonden, mede vanwege de gestelde diagnoses en het gebrek aan passend onderwijs. Tussen [lokaal team] en de ouders ontstond een visieverschil over de vraag welke hulp passend was en voldoende aansloot bij de hulpvraag van de zoon. Er is echter niet gebleken dat er vermoedens waren van huiselijk geweld of kindermishandeling (mishandeling, verwaarlozing en/of seksueel misbruik) waardoor het College het onnavolgbaar acht dat een Veilig Thuis melding gedaan is. Het behoort tot de deskundigheid van een jeugdprofessional om te weten in welke gevallen Veilig Thuis benaderd dient te worden en zij dient haar collega’s daarover passend te adviseren. Temeer gelet op de impact en gevolgen die een Veilig Thuis melding op betrokkene(n) kan hebben. Daarnaast lag het volgens het College op de weg van de gebiedsteam medewerker om in te gaan op het voorstel van de ouders van 18 november 2019 om samen met hen in gesprek te gaan in aanwezigheid van hun onafhankelijke cliëntondersteuner/vertrouwenspersoon of had een beschermingstafel geïnitieerd kunnen worden. Op deze wijze hadden de mogelijkheden op transparante wijze met de betrokkene(n) en de hulpverlening besproken kunnen worden, waarna de volgende stap bepaald kon worden. Het College komt tot de conclusie dat de Veilig Thuis melding onterecht is gedaan en deze bevoegdheid niet passend was om in te zetten. Zoals ook in artikel 12 (wettelijke meldrechten), lid 1, van de Beroepscode NVO omschreven is, is het doen van een Veilig Thuis melding gerechtvaardigd in de gevallen (van een vermoeden) van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. De jeugdprofessional heeft in de samenwerking met de gebiedsteam medewerker de Beroepscode op dit punt onjuist toegepast en een niet passend advies gegeven. Het College acht dit in strijd met artikel 30 (verantwoordelijkheid bij samenwerking en bij de inzet van anderen), lid 1, van de Beroepscode NVO.
Volledigheidshalve wijst het College nog op stap twee van de meldcode: overleg met collega’s en raadpleeg eventueel Veilig Thuis. Zorgen over een jeugdige (of diens thuissituatie) kunnen altijd telefonisch (en anoniem) besproken worden met Veilig Thuis. Jeugdprofessionals worden aangeraden van deze mogelijkheid gebruik te maken nu een Veilig Thuis medewerker kan helpen de zorgen in kaart te brengen, vragen te beantwoorden en/of passend advies te geven voor eventuele vervolgstappen, en ook in de afweging of melden al dan niet aangewezen is.

5.1.9 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor wat betreft het niet volgen van de meldcode omdat de Veilig Thuis melding niet met de ouders is besproken en omdat de Veilig Thuis melding onterecht gedaan is. De jeugdprofessional heeft de gebiedsteam medewerker op beide punten niet passend geadviseerd en onvoldoende ondersteund.

5.2 Klachtonderdeel 2

5.2.1 De ouders verwijten de gebiedsteam medewerker dat zij informatie heeft gedeeld over de zoon, zonder daartoe te beschikken over een wettelijke grondslag, zoals toestemming.

Toelichting:
Op 18 november 2019 hebben de ouders de gebiedsteam medewerker aangesproken op het feit dat zij inhoudelijk overleg heeft gehad met de school (het College begrijpt: telefonisch op 14 november 2019) zonder cliënten daarover in te lichten. De gebiedsteam medewerker heeft informatie over de zoon gedeeld die voor de ouders nog onbekend was. De ouders hebben toen aangegeven dat zij vanaf dat moment bij alle communicatie betrokken willen worden. Het delen van informatie over de ouders en/of de zoon had niet mogen plaatsvinden zonder voorafgaand toestemming te vragen.

5.2.2 De jeugdprofessional heeft tegen dit klachtonderdeel geen verweer gevoerd.

5.2.3 Het College overweegt als volgt:
Het College stelt vast dat dit verwijt ziet op het handelen van de gebiedsteam medewerker, en niet op het handelen van de jeugdprofessional. Omdat de klacht niet toeziet op het individuele handelen van de jeugdprofessional worden de ouders niet-ontvankelijk verklaard in dit klachtonderdeel.

5.2.4 Het College is van oordeel dat de ouders in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zijn.

5. Conclusie

5.3.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot twee verwijten van klachtonderdeel één tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft de gebiedsteam medewerker een Veilig Thuis melding laten doen zonder dat zij haar geadviseerd heeft dit voornemen met de betrokkenen te bespreken. Bovendien is op onjuiste gronden de Veilig Thuis melding gedaan, omdat er geen vermoedens waren van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Gezien de zorgen in de ontwikkeling van de zoon, had het volgens het College op de weg van de gebiedsteam medewerker gelegen om andere stappen te zetten, bijvoorbeeld het organiseren van een beschermingstafel. De jeugdprofessional heeft de gebiedsteam medewerker onvoldoende passend geadviseerd en ondersteund. Het College is van oordeel dat artikel 12 (wettelijke meldrechten), lid 1, en artikel 30 (verantwoordelijkheid bij samenwerking en bij de inzet van anderen), lid 1, van de Beroepscode NVO geschonden zijn, en dat stap drie van de meldcode niet gevolgd is, hetgeen niet in lijn is met de richtlijn ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’.

5.3.2 Bij de beoordeling van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Het doen van een Veilig Thuis melding wordt als een verstrekkende stap in een hulpverleningstraject gezien, waar niet lichtvaardig overgedacht mag worden. Een Veilig Thuis melding kan immers vergaande gevolgen hebben voor de betrokkene(n). Het wordt de jeugdprofessional dan ook kwalijk genomen dat de ouders geen gelegenheid geboden is tot het voeren van een gesprek over het voornemen, en dat niet is gebleken dat de jeugdprofessional de gebiedsteam medewerker op deze stap van de meldcode heeft gewezen. Bovendien behoort het tot de deskundigheid van een jeugdprofessional om te weten op welke gronden welke instantie moet worden ingeschakeld. Het College betreurt het dat de jeugdprofessional op dit punt geen reflectief vermogen heeft getoond en in haar verweerschrift heeft toegelicht dat tot twee keer toe een Veilig Thuis melding geïndiceerd was, ondanks dat de deskundigheid en bevoegdheid van Veilig Thuis ziet op situaties van (vermoedens van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling zoals beschreven in de Beroepscode NVO en de richtlijn ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’, hetgeen voortvloeit uit het wettelijk kader van de meldcode. Daar is namens de ouders ook in deze procedure op gewezen. Onder deze omstandigheden acht het College het passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van berisping op te leggen. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze maatregel openbaar gemaakt moet worden. Bij openbaarmaking zou de maatregel van berisping gedurende vijf jaar zichtbaar zijn in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional. Het College ziet daar vanaf, omdat de onderhavige klacht de eerste tuchtklacht is die tegen de jeugdprofessional is ingediend en behandeld door het College. Openbaarmaking van de maatregel, met vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, acht het College onder deze omstandigheden te verstrekkend. Daarnaast gaat het College ervan uit dat de jeugdprofessional haar werkwijze rondom het toepassen van de meldcode in toekomstige gevallen aanpast, zodat deze in lijn is met de professionele standaard en het wettelijk kader. Aan de jeugdprofessional wordt dan ook de maatregel van berisping opgelegd, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

6     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart de ouders niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2;
– verklaart klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond;
– verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 7 mei 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C Groen, secretaris