21.395Tb

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
08/07/2022
Kamer:
Psychologen
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Opvoedingsondersteuning
Gerelateerde beslissingen:
21.391Ta en 21.395Ta
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een gedragswetenschapper heeft onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van een verslag.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is de heer mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, voorheen werkzaam als gedragswetenschapper bij [de instelling]. De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Sinds [datum] 2018 staat zij als psycholoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. J.C.C. Leemans, jurist bij DAS Rechtsbijstand.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022. De klachten met de zaaknummers 21.391Ta, 21.395Ta en 21.395Tb heeft het College gelet op de samenhang gelijktijdig behandeld. Bij de behandeling waren aanwezig de moeder, twee collega’s van de jeugdprofessional (tevens beklaagde jeugdprofessionals in de zaaknummers 21.391Ta en 21.395Ta) en de hiervoor genoemde gemachtigden. De gemachtigde van de jeugdprofessional trad eveneens op namens de beklaagde jeugdprofessionals in de zaaknummers 21.391Ta en 21.395Ta. De jeugdprofessional was met bericht afwezig. Zij is tijdens de mondelinge behandeling van de klachten vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten hebben partijen het College toestemming gegeven om de processtukken die in de ene procedure ter beschikking zijn gesteld tevens als overgelegd te beschouwen in de andere procedures. Aldus gaat het College uit van

  • het aangepaste klaagschrift in zaaknummer 21.391Ta ontvangen op 27 oktober 2021;
  • het klaagschrift in zaaknummer 21.395Ta ontvangen op 10 augustus 2021;
  • het klaagschrift in zaaknummer 21.395Tb ontvangen op 10 augustus 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.391Ta ontvangen op 23 december 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.395Ta ontvangen op 20 december 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.395Tb ontvangen op 1 november 2021;
  • de drie tussenbeslissingen van (de voorzitter van) het College van Toezicht van 30 maart 2022 in de zaaknummers 21.391Ta, 21.395Ta en 21.395Tb;
  • wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klachten, waaronder de twee pleitnota’s van de gemachtigde van de moeder.

1 De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2014, de middelste zoon in 2016 en de jongste zoon in 2018.

1.2 De moeder en de vader van de kinderen zijn uit elkaar. De ouders oefenen het ouderlijk gezag over de oudste zoon gezamenlijk uit. De moeder heeft eenhoofdig gezag over de andere twee zonen. De kinderen wo(o)n(d)en bij de moeder. De oudste zoon woonde ten tijde van de beschikking van 23 februari 2021 bij de vader. De ouders zijn een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen. 

1.3 De kinderrechter heeft op 12 maart 2020 de kinderen voor de duur van 12 maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

1.4 De gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft intensieve pedagogische thuishulp (hierna te noemen: IPT) van [de instelling] ingezet om de opvoedvaardigheden van de ouders te onderzoeken en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen in kaart te brengen.

1.5 Er waren twee aparte IPT-trajecten bij de ouders ingezet in verband met hun woonplaatsen. De beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.391Ta is betrokken geweest als IPT-er van de moeder. De jeugdprofessional is de gedragswetenschapper die hem ondersteunde van november 2020 tot medio juni 2021. De beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Ta is de gedragswetenschapper die de IPT-er van de vader ondersteunde.

2 Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor psychologen 2015 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3 Beoordeling van de klacht

De klacht wordt hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 De klacht

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional onzorgvuldig rapporteren en onzorgvuldige dossiervorming. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Allereerst merkt het College op dat de onderbouwing van dit klachtonderdeel specifiek ziet op de ‘Gezamenlijke visie op de opvoedsituatie van [de jongste zoon], [de middelste zoon] en [de oudste zoon]’ opgesteld op 18 mei 2021 (hierna te noemen: het verslag). Het College zal bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook alleen het verslag betrekken.
Het is het College gebleken dat in maart 2021 namens de gecertificeerde instelling een nieuwe jeugdbeschermer betrokken is geraakt. Deze nieuwe jeugdbeschermer gaf [de instelling] de opdracht vragen te beantwoorden over de voortgang van de hulpverlening, in het bijzonder over de doelen die de Raad voor de Kinderbescherming had gesteld. De gecertificeerde instelling moest deze informatie tijdig van de IPT-er ontvangen, omdat op 4 juni 2021 een zitting gepland stond bij de rechtbank over de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hierop hebben de betrokken IPT-ers voor hun eigen cliënten de vragen van de jeugdbeschermer beantwoord, waarbij hun eigen gedragswetenschappers (de jeugdprofessional en de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Ta) hebben meegekeken. Op 11 mei 2021 heeft de IPT-er van de moeder de antwoorden op de vragen voor de situatie van de moeder per e-mail gestuurd aan zowel de jeugdbeschermer als de moeder. Kort hierop verzocht de jeugdbeschermer aan [de instelling] om op basis van de antwoorden op de vragen een gezamenlijk advies te schrijven over alle drie de kinderen bij beide ouders. Dit heeft geleid tot het verslag, waarvan het eerste deel gezamenlijk is opgesteld en is ondertekend op 18 mei 2021 door de IPT-er van de moeder (beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.391Ta) met zijn gedragswetenschapper (de jeugdprofessional) en de IPT-er van de vader met haar gedragswetenschapper (beklaagde jeugdprofessional in 21.395Ta). Tijdens de mondelinge behandelingen van de klachten heeft de moeder onweersproken verklaard dat zij het verslag (en de nadere uitwerking van 30 juni 2021) voor het eerst heeft gezien na 30 juni 2021.
Het College overweegt dat op grond van artikel 97 (Rapportage beperken tot noodzakelijke gegevens) van de Beroepscode psychologen bij het opstellen van rapportages de volgende minimale eisen in acht moeten nemen: “Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust, het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, uit de rapportage moet duidelijk blijken op welke gronden de bevindingen en conclusies berusten en wat de beperkingen daarvan zijn, het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen, in de rapportage wordt melding gemaakt van de vertrouwelijke aard en na verloop van welke termijn de conclusies redelijkerwijs hun geldigheid hebben verloren.”
Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional in het verslag zorgvuldiger had kunnen en moeten rapporteren. Een weergave van de feiten, omstandigheden en bevindingen ontbreekt namelijk, evenals een duidelijke inleiding en afsluiting van het verslag, met de vermelding van de persoon of instantie voor wie het verslag is opgesteld. Tevens had de jeugdprofessional nauwkeuriger en specifieker moeten (laten) noteren door wie welke visies zijn opgesteld en waarom gekozen is voor het ondertekenen van het verslag door niet alleen de IPT-ers maar ook door de gedragswetenschappers (waardoor het verslag extra gewicht krijgt). In het geval een gedragswetenschapper een advies mede ondertekent, treedt de jeugdprofessional meer dan alleen adviserend op voor de IPT-er. Dit brengt mee dat de jeugdprofessional dan ook de zorg dient te dragen voor de uitleg van het verslag en het zoeken van de dialoog met de cliënt. Het College concludeert dat de jeugdprofessional gelet op het bovenstaande onzorgvuldig heeft gerapporteerd en daarmee heeft zij in strijd gehandeld met artikel 97 (Rapportage beperken tot noodzakelijke gegevens) van de Beroepscode.
Voor zover de moeder de jeugdprofessional verwijt dat zij onzorgvuldig aan dossiervorming heeft gedaan, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Gedragswetenschappers zijn in beginsel niet verantwoordelijk voor zorgvuldige dossiervorming in zaken waarin zij geen regie voeren en de moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dat in dit geval anders zou moeten zijn.

3.1.3 Het College is van oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover de jeugdprofessional onzorgvuldig heeft gerapporteerd. Voor het overige zal het College de klacht ongegrond verklaren.

4 Geen maatregel

4.1 Bij het al dan niet opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt het College niet alleen rekening met het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen, maar neemt het College alle omstandigheden van het geval in aanmerking. Zo heeft de jeugdprofessional moeten handelen in een complexe situatie en onder een behoorlijke tijdsdruk. De moeder en de collega’s van de jeugdprofessional konden tijdens de mondelinge behandeling van de klachten hun intenties en handelwijze nader toelichten, waardoor partijen over en weer meer inzicht in (en begrip voor) elkaars positie hebben gekregen. De jeugdprofessional had deze kans in mindere mate, omdat zij niet aanwezig kon zijn bij de mondelinge behandeling van de klachten en door haar gemachtigde werd vertegenwoordigd. Het College heeft in haar verweerschrift wel een jeugdprofessional met reflecterend vermogen gezien. Dit alles maakt dat hoewel de jeugdprofessional verwijtbaar is tekortgeschoten in het zorgvuldig rapporten wat betreft het verslag, het College afziet van het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel. Het College gaat ervan uit dat de jeugdprofessional lering heeft getrokken uit de casus en dat zij in toekomstige gevallen haar werkwijze aanpast, zodat deze in lijn is met de professionele standaard.

5 De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • de klacht is gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten is aan partijen medegedeeld dat de termijn voor het verzenden van deze beslissing is verlengd tot 8 juli 2022 (conform artikel 10.3 van het Tuchtreglement, versie 1.4).

Deze beslissing is op 8 juli 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns (voorzitter), mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent (lid-jurist), mevrouw drs. B.J. van Leeuwen (lid-beroepsgenoot orthopedagoog), mevrouw C.E. van Os MSc (lid-beroepsgenoot psycholoog) en de heer W.M.P. van Engelen (lid-beroepsgenoot jeugdzorgwerker), bijgestaan door mevrouw mr. L.C. van der Meij (secretaris) en mevrouw mr. T.S.A. Kloos (tweede secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. van der Meij, secretaris