21.023Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
17/06/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Deels niet-ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Toestemming voor de professionele relatie (8,G), Verslaglegging en dossiervorming (15,M)
Een jeugdbeschermer wordt onder meer verweten dat zij niet de noodzakelijk hulpverlening heeft ingezet, afspraken niet is nagekomen, onjuistheden heeft opgeschreven in rapportages en niet een gesprek met de moeder heeft willen voeren. De jeugdprofessional heeft de reactie van de moeder op het verzoekschrift tot verlening van de ondertoezichtstelling niet aan de rechtbank gezonden.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. De gemachtigde van de moeder is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is vanaf [datum] geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional. De gemachtigde van de jeugdprofessional is mevrouw mr. S. Dik, van DAS Rechtsbijstand.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 22 april 2022 in aanwezigheid van [de gemachtigde 2], als de gemachtigde van de moeder tijdens de zitting, de jeugdprofessional en haar gemachtigde en [toehoorder], als toehoorder van de jeugdprofessional. Vanuit SKJ was mevrouw mr. L.E.M. Zalme aanwezig als toehoorder.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 9 juli 2021), het verweerschrift (ontvangen op 4 oktober 2021) en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie zonen, geboren in 2002, 2006 en 2008.

1.2 De relatie tussen de vader en de moeder van de kinderen is rond 2010 verbroken. De oudste zoon woont bij de vader. Een verzoek wijziging hoofdverblijfplaats ingediend door de oudste zoon is door de Rechtbank op 17 mei 2017 toegewezen, en in beroep bekrachtigd door het Hof op 12 december 2017. De andere zonen wonen bij de moeder. De zonen hebben omgang met de ouder bij wie zij niet wonen.

1.3 Er was sprake van een ondertoezichtstelling van 18 januari 2018 tot 18 januari 2020 voor alle zonen en van 18 januari 2020 tot en met 18 januari 2021 voor de jongste twee zonen.

1.4 De jeugdprofessional was betrokken in het kader van de ondertoezichtstelling in de periode 8 juni 2018 tot 13 februari 2020.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (versie 2017) (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit acht klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1. De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de gezinsproblematiek en afspraken hieromtrent met de moeder niet is nagekomen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Uit de toelichting op dit klachtonderdeel blijkt dat de toezeggingen zouden zijn gedaan in een gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de moeder op 1 oktober 2018. Van het gesprek is een opname overgelegd met een transcriptie van het grootste deel van het gesprek.

Het College oordeelt dat de moeder niet ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. Het gesprek heeft plaatsgevonden voor de datum waarop de jeugdprofessional SKJ-geregistreerd werd.

3.1.3 Het College verklaart de moeder niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij niet de noodzakelijke hulpverlening heeft ingezet. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het College oordeelt dat dit klachtonderdeel ongegrond is en overweegt hiertoe als volgt. In de toelichting op haar klacht wijst de moeder erop dat de door de jeugdprofessional ingezette hulp in de vorm van het traject bij [de instelling] niet passend is, omdat dit niet aansluit op de risicoanalyse zoals deze is vastgelegd in het gezinsplan van 21 april 2017. Het traject sluit volgens de moeder ook niet aan op hetgeen door de Rechtbank in de beslissing van 11 september 2018 is overwogen over de noodzaak van onderzoek van het in kaart brengen van de problemen van het hele gezin. De moeder stelt in de toelichting dat [de instelling 1] dit ook niet konden onderzoeken omdat het niet tot hun deskundigheid behoort. Omdat er geen onderzoek is ingesteld naar de gezinsproblematiek en de problemen tussen de ouders heeft de moeder zelf een onderzoek laten uitvoeren bij [de instelling 2]. Met die resultaten is, volgens de moeder, niets gedaan.

Het College wijst erop dat uit het klachtonderdeel onvoldoende naar voren komt welke hulp de moeder noodzakelijk vindt. Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat het traject van [de instelling 1] al was ingezet door de voorganger van de jeugdprofessional, en dat ook de Rechtbank in de genoemde uitspraak erop wijst dat dit traject nodig was. De jeugdprofessional heeft daarnaast ter mondelinge behandeling bevestigd dat zij bij de start van haar betrokkenheid is nagegaan of dit een passend traject was. Het College is van oordeel dat een jeugdprofessional een eigen professionele bevoegdheid heeft om invulling te geven aan de in te zetten jeugdhulpverlening. Het is het College gebleken dat de jeugdprofessional een eigen afweging heeft gemaakt, en dat zij met die afweging binnen de grenzen van een bekwaam handelend jeugdprofessional is gebleven.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij signalen van (het aanzetten tot) ouderverstoting heeft genegeerd. De jeugdprofessional heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Allereerst merkt het College op dat zij “signalen van het aanzetten tot ouderverstoting” onvoldoende specifiek vindt om te kunnen toetsen. De te beantwoorden vraag die dan overblijft is of de jeugdprofessional signalen van ouderverstoting heeft genegeerd (en zo ja, of daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld). De moeder wijst bij dit klachtonderdeel onder andere op het rapport van de bijzonder curator en de uitkomsten van het onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren bij [de instelling 2]. Volgens de moeder had de jeugdprofessional gelet op de daar genoemde signalen actie moeten ondernemen.

Het College volgt echter de jeugdprofessional in haar verweer dat er geen actieve signalen van ouderverstoting waren. De raadsrapportage dateert van eind 2017. De rapportage geeft een genuanceerd beeld, waarin niet de conclusie wordt getrokken dat er sprake is van signalen van ouderverstoting. Dit ondanks dat de bijzondere curator in het rapport wordt aangehaald, die heeft benoemd dat de vader zijn pijlen echt op de moeder richt maar ook dat de moeder haar eigen aandeel hierin echt niet ziet.

Bovendien blijkt dat de kinderen op het moment dat de jeugdprofessional betrokken raakte contact hebben met beide ouders. Daarbij komt dat in het rapport van [de instelling 2] niet staat dàt er sprake is van ouderverstoting. Uit het dossier blijkt voorts dat de jeugdprofessional wel degelijk het rapport van [instelling 2] serieus heeft genomen. Zij is, samen met een gedragsdeskundige, het gesprek met de onderzoeker en de moeder aangegaan. Verder heeft de jeugdprofessional bijvoorbeeld de conclusie in het rapport om parallel ouderschap in gang te zetten, overgenomen in de doelstelling van de opdracht richting [de instelling 1] van 2 oktober 2019. Het College constateert verder dat ook het Gerechtshof [arrondissement] in de beslissing van 5 november 2019, over het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de afwijzing door de Rechtbank van haar verzoek over het benoemen van een deskundige, in rechtsoverweging 5.7 uitgebreid is ingegaan op de aanbevelingen uit het genoemde rapport en het aansluiten daarop van de aanpak van de GI.

3.3.3 Het College concludeert dat de jeugdprofessional geen signalen van ouderverstoting heeft genegeerd en beoordeelt het klachtonderdeel als ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen regie heeft gevoerd in de hulpverlening, waardoor de onveilige omstandigheden konden blijven voortbestaan. De jeugdprofessional voert hiertegen gemotiveerd verweer.

3.4.2 In de toelichting bij dit klachtonderdeel wijst de moeder erop dat de jeugdprofessional niet heeft ingegrepen op momenten dat de vader zich niet aan de afspraken hield. Zij noemt 3 voorbeelden.

Voor wat betreft het eerste voorbeeld over de ID-kaarten wijst het College erop dat de jeugdprofessional op dat moment nog niet geregistreerd was. Voor wat betreft dit voorbeeld is het klachtonderdeel dus niet-ontvankelijk. De andere twee voorbeelden acht het College onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is onduidelijk welke negatieve uitlatingen de vader over de moeder heeft gedaan, en uit de toelichting op het voorbeeld over het laten voortduren van huiselijk geweld in de vorm van stalking wordt niet duidelijk waaruit blijkt dat daar sprake van was.

3.4.3 Het College verklaart de moeder voor het deel van het klachtonderdeel dat toeziet op de ID-kaarten niet ontvankelijk. Voor het overige is het College van oordeel dat de klacht ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 5

3.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onjuistheden heeft opgeschreven in de rapportages en verslagen. De jeugdprofessional voert hiertegen gemotiveerd verweer.

3.5.2. In de toelichting op dit klachtonderdeel wijst de moeder erop dat de jeugdprofessional voortdurend onjuistheden en onvolledigheden heeft genoteerd in de officiële verslagen en rapportages. Zij geeft aan dat niet is opgenomen dat vader het gezag van de moeder negeert en dat de vader zich niet aan de bodemeisen houdt, en dat de moeder dit meermaals onder de aandacht van de jeugdprofessional heeft gebracht.

Het College concludeert tot ongegrondheid van dit klachtonderdeel. Het klachtonderdeel is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Uit het klachtonderdeel wordt onvoldoende helder wanneer en op welke wijze de vader het gezag van de moeder zou hebben genegeerd en hoe en op welke momenten hij zich negatief over de moeder in het bijzijn van de kinderen heeft uitgelaten. Evenmin wordt duidelijk hoe en in welke rapportage(s) de jeugdprofessional dit had moeten vastleggen.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.6. Klachtonderdeel 6

3.6.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij in het verlengingsverzoek ten onrechte heeft gesuggereerd dat het verzoek aan de moeder is voorgelegd. De jeugdprofessional voert hiertegen gemotiveerd verweer.

3.6.2 De moeder wijst bij dit klachtonderdeel in het verlengingsverzoek ingediend bij de Rechtbank [arrondissement], op hetgeen op pagina 4 onder het kopje “mening overige belanghebbende” is opgenomen. De moeder stelt dat de reactie die daar staat door de jeugdprofessional is verzonnen, omdat het verlengingsverzoek nooit met haar besproken is. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht uitgelegd dat de GI geen contactjournaals bijhoudt. De jeugdprofessional heeft toegelicht dat zij het verzoek telefonisch met de moeder besproken heeft, en direct de telefonisch gegeven reactie heeft vastgelegd in het verzoekschrift.

Het College kan niet vaststellen hoe het bovenstaande feitelijk is verlopen, nu aan het woord van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander. Het College merkt op dat de jeugdprofessional tijdens de zitting heeft laten weten dat zij haar werkwijze inmiddels in die zin heeft aangepast dat zij tegenwoordig of een gespreksverslag maakt, of per e-mailbericht vastlegt wat er is besproken en daarbij een bevestiging vraagt aan cliënten. Het College geeft mee dat deze werkwijze in ieder geval discussie achteraf over wat en wanneer iets is besproken, voorkomt. Een andere werkwijze kan bijvoorbeeld zijn het wel direct in een verzoek of in een verslag kort vastleggen van hetgeen is besproken, met daarbij de datum en de wijze waarop de bespreking plaatsvond.

3.6.3 Het College kan de feitelijke gang van zaken ten aanzien van het in het klachtonderdeel gestelde niet vaststellen. Daarom is het College van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.7 Klachtonderdeel 7

3.7.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de reactie van de moeder op het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 11 december 2019 niet aan de Rechtbank heeft verzonden. De jeugdprofessional geeft in haar verweer aan dat zij niet juist gehandeld heeft.

3.7.2 Het klachtonderdeel is gegrond. Zoals de jeugdprofessional heeft erkend, is het verzoekschrift laat opgemaakt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 11 december 2019 de jeugdprofessional aan de moeder per e-mailbericht laat weten dat besloten is om de Rechtbank te verzoeken om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de jongste twee kinderen, en dat besloten is de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om de ondertoezichtstelling voor de oudste zoon niet te verlengen. In het e-mailbericht wordt gevraagd om een reactie van de moeder vóór 18 december 2019 op beide beslissingen, zodat deze kon worden nagezonden aan de rechtbank en de Raad. Op 18 december 2019 stuurt de moeder aan de jeugdprofessional het bericht dat zij via de Rechtbank het verzoek heeft ontvangen en reageert zij hierop. De jeugdprofessional heeft nagelaten om deze reactie na te sturen aan de Rechtbank. Ook heeft zij de moeder niet bericht dat zij dit niet heeft gedaan. De jeugdprofessional geeft terecht aan in haar verweer dat zij zich voor kan stellen dat de moeder de indruk heeft gekregen dat zij in een nadelige positie is gebracht. De jeugdprofessional heeft met haar handelen artikel G (overeenstemming/instemming) en M (verslaglegging/dossiervorming) geschonden.

3.7.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.8 Klachtonderdeel 8

3.8.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij niet in gesprek heeft willen gaan over de klachten. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.8.2 Het klachtonderdeel ziet blijkens de toelichting op het niet in gesprek willen gaan over klachten, maar in de toelichting wordt alleen ingezoomd op het feit dat de jeugdprofessional niet is verschenen op het klachtgesprek van 28 december 2018. Daarom spitst de beoordeling van dit klachtonderdeel zich toe op dit punt.

Het College acht dit klachtonderdeel ongegrond. Voor het College kan onvoldoende uit dit (niet) handelen van de jeugdprofessional worden afgeleid dat zij niet open heeft gestaan voor een gesprek met de moeder. Voor het College is voldoende vast komen te staan dat er op 28 december 2018 een bemiddelingsgesprek was gepland naar aanleiding van klachten over de voorgangster van de jeugdprofessional. De datum van dit (reeds verschoven) overleg was niet met de jeugdprofessional afgestemd. De jeugdprofessional was wegens vakantie afwezig, en het feit dat een andere medewerker op 27 december 2018 een bericht aan de moeder stuurt dat de jeugdprofessional aanwezig zal zijn, kan de jeugdprofessional niet worden aangerekend. Het gesprek op 28 december 2018 heeft doorgang gevonden omdat niet het handelen van de jeugdprofessional, maar van de betreffende collega centraal stond. Uit deze samenloop kan volgens het College niet opgemaakt worden dat de jeugdprofessional niet in gesprek heeft willen gaan.

Het College verbaast zich er wel over dat de moeder en de jeugdprofessional niet tot een gesprek zijn gekomen naar aanleiding van het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 3 januari 2019. Dit e-mailbericht is in de cc aan de jeugdprofessional gestuurd. Het bericht was een vervolg op het gesprek van 28 december 2018. Er staan ook vragen in die betrekking hebben op de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij zeker bereid was om met de moeder in gesprek te gaan. Waarom dit gesprek er dan niet is gekomen, kan het College niet helemaal volgen. Blijkbaar verschilden de moeder en de jeugdprofessional van mening over de vorm van de afspraak: fysiek of digitaal. Voor de beoordeling van het klachtonderdeel, welke zoals het College heeft aangegeven zich toespitst op het niet aanwezig zijn van beklaagde bij het klachtgesprek op 28 december 2019, is dit echter niet relevant. Het College beschouwt het wel als een gemiste kans van zowel de moeder als van de jeugdprofessional dat het gesprek er niet is gekomen.

3.8.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.1 Geen maatregel

4.1.1. Het College heeft klachtonderdeel 7 gegrond verklaard. De jeugdprofessional heeft onderkend en erkend dat haar handelen met betrekking tot versturen van het verlengingsverzoek en het niet nasturen naar de Rechtbank van de reactie van de moeder, noch het informeren van de moeder hiervan, niet juist was. Zij heeft hierop gereflecteerd en aangegeven dat zij hiervan heeft geleerd.

Het College heeft een jonge jeugdprofessional gezien, opererend in een complexe echtscheidingscasus waarbij zij de vierde kinderbeschermer was. Zij heeft in deze tuchtzaak verantwoordelijkheid voor haar handelen genomen, niet alleen waar dat beter had gemoeten, maar ook waar het beter had gekund. Het verantwoordelijkheid nemen voor je handelen is wat een lerende professional hoort te doen. Gelet daarop en het feit dat dit de eerste tuchtklacht is tegen de jeugdprofessional acht het College het opleggen van een maatregel niet passend.

5.1 De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

– de moeder is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1;

– de moeder is gedeeltelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 4 en het klachtonderdeel is voor het overige ongegrond;
– de klachtonderdelen 2, 3, 5, 6 en 8 zijn ongegrond;

– klachtonderdeel 7 is gegrond;

– aan de jeugdprofessional wordt geen maatregel opgelegd.

Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht is aan partijen medegedeeld dat de termijn voor het verzenden van deze beslissing is verlengd tot 17 juni 2022 (conform artikel 10.3 van het Tuchtreglement, versie 1.4).

Deze beslissing is op 17 juni 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, mijnheer E.A.J. Ouwerkerk, mevrouw C. Bruil (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. L.C. van der Meij, secretaris.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

mevrouw mr. L.C. van der Meij, secretaris