21.574Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
20/10/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een jeugdbeschermer wordt verweten dat de vader door haar handelen en keuzes geen contact meer heeft met de zoon, zij geen onderbouwing heeft gegeven over de terugplaatsing en dat zij niks heeft gedaan met de melding rondom betasting van de stiefzus. Daarnaast wordt haar verweten dat zij de zoon heeft aangemeld voor pleegzorg bij de werkgever van de vader en dat zij niet openstaat voor een persoonlijk gesprek.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. J. Huitema, jurist bij &Jeugd.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 september 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigde. De partner van de vader en de teamleider van de jeugdprofessional zijn als toehoorders aanwezig geweest.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 20 december 2021), het verweerschrift (ontvangen op 21 maart 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2007.

1.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de zoon, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de zoon wordt gezamenlijk door hen uitgeoefend.

1.3 De zoon is op 11 september 2019 onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden. Op 12 februari 2020 heeft de kinderrechter een machtiging voor een spoeduithuisplaatsing voor een termijn van vier weken verleend. De zoon is in een netwerkpleeggezin geplaatst, namelijk bij de oom en tante van moederszijde. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn nadien verlengd.

1.4 Bij aanvang van de ondertoezichtstelling woonde de zoon bij de moeder. In 2020 is contactherstel tussen de vader en de zoon tot stand gekomen en dit is steeds verder uitgebreid (van eerst om de week op zaterdagmiddag naar om de week van woensdag t/m zondag). Vanaf 4 maart 2021 verbleef de zoon gedurende drie maanden bij de vader en zijn gezin. Daarna woonde de zoon weer bij de oom en tante van moederszijde.

1.5 De jeugdprofessional is sinds november 2019 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de zoon. Op 17 augustus 2021 heeft de jeugdprofessional door omstandigheden afstand gedaan van de casus. Aanvankelijk was zij nog wel de contactpersoon voor hulpverlenende instanties, maar zij was vanaf dat moment geen contactpersoon meer van de ouders.

De teammanager van de GI heeft op 21 september 2021 per brief aan de vader meegedeeld dat de jeugdprofessional niet meer de betrokken jeugdbeschermer was.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij door het handelen en de keuzes van de jeugdprofessional geen contact meer heeft met de zoon. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College constateert dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd welk verwijt hij de jeugdprofessional concreet maakt. Uit de stukken volgt juist dat de vader in een e-mail van 9 augustus 2021 de wens van de zoon om geen contact met hem te hebben, respecteert. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader opnieuw aangegeven dat hij erachter stond om op dat moment (al dan niet tijdelijk) geen contact met de zoon te hebben en dat de jeugdprofessional hierin geen verandering had kunnen brengen. Dat het contactherstel niet is opgepakt nadat de jeugdprofessional afstand heeft gedaan van de casus en dat het tot op heden niet gelukt is om de omgang tussen de vader en de zoon te herstellen, valt buiten de verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional en kan haar derhalve niet worden verweten. De jeugdprofessional kan gelet op het bovenstaande geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij niet begrijpt waarom de zoon is teruggeplaatst naar zijn tante en dat hij geen onderbouwing krijgt. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het College oordeelt dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en overweegt daartoe als volgt. Voor het College staat vast dat op een netwerkconferentie op 6 juli 2021 de onderbouwing voor de (terug)plaatsing bij de oom en tante in aanwezigheid van de vader is besproken. De jeugdprofessional heeft tijdens de netwerkconferentie aantekeningen gemaakt op een flap over en heeft bij de vader aangegeven na haar vakantie contact met hem op te nemen.

Dat er na de vakantie van de jeugdprofessional een hiaat is ontstaan doordat zij niet langer betrokken was bij de casus en de casus op een wachtlijst terecht is gekomen, kan de jeugdprofessional naar het oordeel van het College niet tuchtrechtelijk verweten worden. Daarbij merkt het College op dat het beter was geweest als de jeugdprofessional de aantekeningen op de flap over had uitgewerkt en schriftelijk met de aanwezigen had gedeeld, maar bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund. Desgevraagd heeft de vader tijdens de behandeling van de klacht aangegeven dat hij destijds zelf ook geen ander alternatief zag wat betreft een overplaatsing van de zoon. Daarnaast heeft de vader niet gereageerd op het verzoekschrift van 13 juli 2021, waarin de GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing bij de oom en tante te verlengen. Hierdoor heeft de vader afgezien van een mondelinge behandeling en zich niet in rechte verweerd tegen de verlenging van de maatregelen.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niks heeft gedaan met de melding rondom betasting van de stiefzus. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Het College acht het klachtonderdeel ongegrond en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft onweersproken gesteld dat zij, nadat zij door de vader op de hoogte was gebracht van de melding van de betasting van de stiefzus door de zoon, een risicotaxatie heeft gedaan. De uitkomst hiervan heeft zij besproken met een gedragswetenschapper. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdprofessional verklaard dat de risicotaxatie niet is besproken met de vader omdat deze intern als een leidraad werd gebruikt voor het bepalen van de vervolgstappen, namelijk: het bespreken van het gedrag via de reeds betrokken jeugdhulporganisatie en de inzet van psycho-educatie. Daarnaast is door de vader aangevoerd dat hij, na de melding bij de jeugdprofessional, heeft aangegeven dat hij nog niet wilde dat zij de gebeurtenis zou bespreken met de familie van de zoon. Hij wilde eerst een gesprek met de politie afwachten. De jeugdprofessional heeft deze wens gerespecteerd. Tijdens een netwerkconferentie op 29 juni 2021 heeft de vader bij de jeugdprofessional aangegeven dat de melding inmiddels besproken mocht worden. Omdat er gedurende de conferentie al veel onderwerpen aan bod waren gekomen, heeft de jeugdprofessional ervoor gekozen dat dit niet het juiste moment was om de familie te informeren. Op de daaropvolgende netwerkconferentie op 6 juli 2021 heeft de jeugdprofessional de melding ook niet besproken, omdat de conferentie na een escalatie voortijdig werd beëindigd. Het College acht dit navolgbaar. De jeugdprofessional heeft ten slotte gesteld dat zij de informatie over de melding heeft overdragen aan haar team nadat zij met de casus is gestopt. Dat de melding na de overdracht, zoals de vader heeft aangevoerd, niet (spoedig) is opgepakt valt buiten de invloedsfeer van de jeugdprofessional en kan haar niet worden aangerekend. Wel verdient het aanbeveling voor de organisatie om bij dergelijke situaties de betrokkenen beter te informeren, ook wanneer een casus onverhoopt op een wachtlijst terecht komt.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij de zoon heeft aangemeld voor pleegzorg bij zijn werkgever. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 De jeugdprofessional heeft aangevoerd dat zij de zoon na de terugplaatsing bij de oom en tante in het begin van de zomer in 2021 heeft aangemeld bij [de instelling]. Omdat zij hierover geen terugkoppeling van [de instelling] had ontvangen, heeft de jeugdprofessional na haar vakantie geïnformeerd naar de stand van zaken. De jeugdprofessional heeft toen per abuis contact opgenomen met [GI 2] in plaats van [de instelling]. Dat er contact is geweest over de zoon met [GI 2] volgt ook uit de e-mailberichten van 7 september 2021 die de vader heeft overgelegd. Het College is van oordeel dat het een buitengewoon ongelukkige vergissing is geweest om contact op te nemen met de verkeerde organisatie, temeer gezien het feit dat de vader op dat moment werkzaam was bij [GI 2]. Echter, de jeugdprofessional heeft over het telefoongesprek haar excuses aan de vader aangeboden en betwist dat zij de zoon daadwerkelijk heeft aangemeld bij [GI 2]. De betwisting is niet door de vader weersproken. Dat de zoon is aangemeld bij de werkgever van de vader heeft het College dus niet kunnen vaststellen.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 5

3.5.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet openstaat voor een persoonlijk gesprek met hem. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5.2 De GI heeft de vader op 21 september 2021 geïnformeerd dat de jeugdbeschermer niet langer betrokken was bij de casus. Vervolgens heeft de vader de GI op 3 oktober 2021 per e-mail verzocht om een afsluitend gesprek met de jeugdprofessional en haar leidinggevende. Het College volgt de jeugdprofessional niet in haar verweer dat zij de hulpverlening niet had afgesloten, maar slechts had overgedragen. Door de overdracht beëindigde zij immers haar hulpverleningsrelatie met de vader. Dat vergt een toelichting. Het College is van oordeel dat zeker in dit geval, waarin de jeugdprofessional met de casus stopte wegens gevoelens van onveiligheid, de leidinggevende het toelichtende gesprek kon voeren. Overigens is gebleken dat de jeugdprofessional wel bereid was om aan het gesprek deel te nemen. Zij wilde echter dat de vader zijn vragen op papier zou zetten, zodat de verwachtingen voorafgaand aan het gesprek duidelijk waren. De vader heeft dat niet gedaan, waardoor een gesprek met de jeugdprofessional niet heeft plaatsgevonden. De vader betwist dit niet. Ook dit klachtonderdeel zal het College daarom ongegrond verklaren.

Wel overweegt het College nog het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de vader tot het gesprek van 16 november 2021 niet op de hoogte was van de reden waarom de jeugdprofessional haar betrokkenheid had beëindigd, namelijk wegens een bedreigende situatie tijdens de netwerkconferentie op 6 juli 2021. Het was beter geweest als de GI de reden van de overdracht meteen al in de brief van 21 september 2021 of direct na ontvangst van de e-mail van 3 oktober 2021 aan de vader had medegedeeld, om onduidelijkheid bij hem te voorkomen of direct weg te nemen.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • alle klachtonderdelen zijn ongegrond.

Deze beslissing is op 20 oktober 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. D.J.B. de Wolff (voorzitter), C.M.M. Bruil en H.G.A. van Schaik (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. B. van Amerongen (secretaris).

mr. D.J.B. de Wolff, voorzitter
mr. B. van Amerongen, secretaris