21.373Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
25/04/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Toestemming voor de professionele relatie (8,G)
Een jeugdbeschermer wordt verweten dat hij niet bereid is geweest iedere cliënt is te helpen en dat de informatie over de hulp- en dienstverlening onvoldoende is geweest.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling ][de GI], locatie [plaats], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2019 geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional in het Kwaliteitsregister Jeugd. Zijn gemachtigde is mevrouw mr. J. Huitema, jurist bij &jeugd.

De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022 in aanwezigheid van de jeugdprofessional en zijn gemachtigde. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Hij heeft op 14 maart 2022 om 8.15 uur per e-mailbericht het College laten weten waarschijnlijk niet aanwezig te kunnen zijn bij de digitale mondelinge behandeling van de klacht, omdat zijn verlof voor die dag was ingetrokken. Het College heeft getracht om contact op te nemen met de vader, om te bezien of er mogelijkheden waren om toch deel te nemen aan de digitale mondelinge behandeling van de klacht. De vader is gevraagd om voor 11.00 uur te reageren. Ook is een bericht op zijn voicemail ingesproken. Het College heeft helaas niets van de vader vernomen, reden waarom de digitale mondelinge behandeling van de klacht zonder de vader heeft plaatsgevonden.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 26 juli 2021), de tussenbeslissing van de voorzitter van het College van Toezicht van 11 oktober 2021, het verweerschrift (ontvangen op 24 november 2021) en wat is besproken tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De vader heeft twee minderjarige dochters, hierna te noemen: de kinderen. De oudste dochter is geboren in 2010 en de jongste dochter in 2013.

1.2 De vader en de moeder van de kinderen zijn eind 2020 gescheiden. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen woonden tot de uithuisplaatsing bij de moeder, er was een zorgregeling en omgang met de vader. 

1.3 Op 13 mei 2019 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.

1.4 De kinderrechter heeft op 7 juni 2021 de kinderen uithuisgeplaatst, wegens een crisissituatie bij de overdracht van de kinderen. Op 18 juni 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 5 juli 2021 tot uiterlijk 7 november 2021.

1.5. De jeugdprofessional is in maart 2021 namens de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op 27 augustus 2021 is de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen aan twee andere jeugdbeschermers van de GI.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestond oorspronkelijk uit vier klachtonderdelen. Op 11 oktober 2021 heeft de voorzitter van het College van Toezicht de vader niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 3 en 4.

In deze beslissing worden de klachtonderdelen 1 en 2 beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij niet bereid is iedere cliënt te helpen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College merkt op dat de onderbouwing van dit klachtonderdeel specifiek ziet op de
e-mailberichten van 7, 8 en 9 juni 2021 van de vader, waarop de jeugdprofessional niet zou hebben gereageerd. In deze e-mailberichten stelde de vader een aantal specifieke vragen rondom de crisisuithuisplaatsing van de kinderen. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken.
Uit de inhoud van het dossier maakt het College op dat de bureaudienst van de GI op zondag 6 juni 2021 de crisisuithuisplaatsing heeft opgepakt en uitgevoerd. De vaste vrije dag van de jeugdprofessional is de maandag en dit was bekend bij de vader. Op 8 juni 2021 heeft de jeugdprofessional een terugkoppeling gekregen van de bureaudienst. Daarop heeft de jeugdprofessional telefonisch contact gehad met de vader. Diezelfde dag heeft hij aan beide ouders eveneens een e-mailbericht gestuurd met informatie over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en het welzijn van de kinderen. De jeugdprofessional is vervolgens aan het werk gegaan om een planning te maken voor de omgang tussen de ouders en de kinderen, die hij per e-mailbericht van
10 juni 2021 met hen heeft gedeeld. In dat bericht heeft hij ook aangegeven welke spullen de kinderen graag zouden ontvangen. Tot slot heeft de jeugdprofessional verklaard altijd bereid te zijn geweest in te gaan op vragen van de vader, ook in persoonlijke gesprekken.
Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional voldoende duidelijk gemaakt dat zijn focus lag op de kinderen. Het is het College daarnaast gebleken dat de jeugdprofessional heeft getracht de vragen van de vader vlak na de crisisuithuisplaatsing zo goed mogelijk te beantwoorden, zowel telefonisch als per e-mail. De vader heeft aangegeven dat hij antwoorden op zijn vragen graag op schrift ontving en niet in een gesprek. De jeugdprofessional heeft juist altijd in gesprek willen blijven, maar hij heeft daarnaast ook de vragen die per e-mailbericht zijn gesteld zo goed mogelijk beantwoord. Het College constateert dat de beantwoording van de vragen wellicht niet altijd heeft plaatsgevonden op de wijze die de vader had verwacht, maar ziet een jeugdprofessional die zich is in blijven zetten om in de samenwerking te blijven met de vader. De jeugdprofessional heeft daarbij weloverwogen keuzes gemaakt. Tot slot heeft het College gezien dat de jeugdprofessional in de samenwerking met de vader zijn eigen grenzen heeft verkend en in intervisieverband bespreekbaar heeft gemaakt. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat de informatie over de hulp- en dienstverlening onvoldoende is geweest. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 In de toelichting op dit klachtonderdeel voert de vader aan dat de jeugdprofessional in de aanvraag van het NIFP-onderzoek van 15 juni 2021 onder het kopje probleemanalyse heeft opgenomen dat de hulpvraag stagneert, omdat het de vader niet lukt om een hulpvraag voor zichzelf te formuleren. De vader wijst erop dat de jeugdprofessional niet in staat is om samen met hem te beoordelen of hij een hulpvraag heeft. Volgens de vader kan hij de hulpvraag niet stagneren als er geen hulpvraag is. De vader heeft toegelicht open te staan voor hulpverlening en medewerking te willen verlenen aan trajecten, maar stelt dat hij geen ondersteuning krijgt.
Het College stelt vast dat de ouders hun reactie hebben kunnen geven op het aanvraagformulier voor het NIFP-onderzoek en dat uit het door de jeugdprofessional overgelegde contactjournaal van 10 augustus 2021 blijkt dat zij akkoord zijn gegaan. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat het gebruik van de term “stagneren” geenszins bedoeld was als diskwalificatie van de vader. Verder maakt het College uit de inhoud van het dossier op dat tussen de vader en de jeugdprofessional sprake was van een visieverschil wat betreft de hulpvraag. Volgens de vader lag de oorzaak van de problemen in mishandeling van de kinderen bij de moeder en volgens de jeugdprofessional bij de last die kinderen hadden van de scheiding van de ouders. Dit visieverschil bleef telkens terugkomen en dit had effect op de in te zetten hulpverlening. In de eindevaluatie van Combinatie Jeugdzorg van 12 maart 2021 is met betrekking van de hulpverlening geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende ruimte is voor de vader om daadwerkelijk aan de slag te gaan met de visie van solo parallel ouderschap. Ook is er op 28 mei 2021 een gesprek geweest tussen de vader en de jeugdprofessional, waarbij is besproken welke ondersteuning de vader nodig had. Ook tijdens dit gesprek kwam het visieverschil naar voren.
Het College overweegt dat de hulpverlening heeft plaatsgevonden binnen het gedwongen kader. In artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode staat opgenomen dat in geval van door de rechter opgelegde jeugdhulp en jeugdbescherming er meestal geen sprake is van overeenstemming/instemming, maar dat de jeugd- en gezinsprofessional waar mogelijk een proces op gang probeert te brengen bij de jeugdige cliënt en/of diens ouders/opvoeders met als doel mee te werken aan de hulp- en dienstverlening. In de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ staat eveneens beschreven dat gedeelde besluitvorming in het gedwongen kader grenzen kan kennen. “Een jeugdbeschermingsmaatregel geeft toegevoegd gezag aan een jeugdbeschermer, die randvoorwaarden of doelen stelt aan de hulp. Dat kan maken dat er minder keuzes zijn voor ouders en jeugdigen. Dit maakt het hulpproces gecompliceerd, maar onderstreept de noodzaak van een goede samenwerking tussen professional en ouders en jeugdige.” Het is het College gebleken dat de jeugdprofessional de samenwerking met de ouders heeft gezocht en dat hij meerdere pogingen heeft ondernomen de vader te laten meewerken aan de hulp- en dienstverlening. Het standpunt van de jeugdprofessional dat hij een eigen afweging kan en mag maken met betrekking tot de vraag welke informatie noodzakelijk is om te vermelden op het aanvraagformulier van het NIFP in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, volgt het College in dit kader ook. Daarbij acht het College het navolgbaar dat als gevolg van het visieverschil tussen partijen over de oorzaak van de problemen, eveneens moeilijk overeenstemming kon worden bereikt over de weg naar de oplossing middels een vorm van ondersteuning. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional in alle redelijkheid tot de formulering op het NIFP-formulier heeft kunnen komen en dat hij met dit handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond.

Deze beslissing is op 25 april 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, mevrouw J.A. Pires en mevrouw S. Nikocevic (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. T. Lautenbag (secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. T. Lautenbag, secretaris