22.219Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
15/03/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een jeugdbeschermer wordt verweten dat hij onvoldoende met de moeder heeft gecommuniceerd, de rechter niet volledig en naar waarheid heeft geïnformeerd, en dat hij informatie met de vader heeft gedeeld zonder toestemming van de moeder.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna: de GI. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd.

De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 1 februari 2023.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 2 juni 2022).

1     De feiten

1.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De zoon is geboren in 2005 en de dochter in 2009.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, zijn sinds 2013 gescheiden. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door beide ouders. Per april 2020 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen.

1.3 De kinderrechter heeft de kinderen op 13 oktober 2020 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

1.4 De jeugdprofessional is sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen belast met de uitvoering hiervan.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij niet voldoende met de moeder communiceert. De jeugdprofessional heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

3.1.2 In de toelichting op dit klachtonderdeel heeft de moeder meerdere voorbeelden gegeven. Allereerst verwijt de moeder de jeugdprofessional dat er sprake was van barrières in het contact. Daarnaast verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij niet elke maand een update over de kinderen heeft ontvangen. Daarbij vindt de moeder dat de maandelijkse updates, die zij wel heeft ontvangen, te weinig informatie bevatten. Per 1 mei 2021 is een collega van de jeugdprofessional aangesteld als aanspreekpunt voor de moeder. De collega neemt de communicatie voor haar rekening, maar de jeugdprofessional blijft verantwoordelijk voor de inhoud van de ondertoezichtstelling. Op 29 november 2021 is, tijdens een bemiddelingsgesprek, afgesproken dat de collega niet langer betrokken zal zijn en dat de moeder en de jeugdprofessional weer rechtstreeks contact kunnen hebben. De volgende communicatieafspraken blijven gehandhaafd: de moeder mag haar vragen en voorstellen per e-mailbericht versturen en de jeugdprofessional zal hier minimaal één keer per maand op reageren, te weten op de laatste dinsdag van de maand. De jeugdprofessional zal de moeder op dat moment ook voorzien van een update omtrent de kinderen. Het College is van oordeel dat de gemaakte afspraken duidelijk zijn. De afspraken zijn gemaakt met zowel de jeugdprofessional als de clustermanager en door de clustermanager geaccordeerd. Het College acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat er communicatieafspraken zijn gemaakt. Het College is wel van mening dat het de voorkeur heeft dat deze afspraken ook door de jeugdprofessional worden nagekomen. Indien afspraken niet nagekomen kunnen worden, dient een jeugdprofessional de regie te blijven voeren en aan verwachtingsmanagement te doen. Het lag dan ook op de weg van de jeugdprofessional om op de laatste dinsdag van de maand, conform de afspraken, een vertragingsbericht naar de moeder te versturen. Het College acht het echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar indien er incidenteel een te late maandelijkse update wordt verstuurd.
Het College is het verder met de moeder eens dat de maandelijkse updates summiere informatie bevatten. Echter, de jeugdprofessional dient bij zijn handelen rekening te houden met de belangen van de betrokken jeugdige(n). Uit (onder andere) het e-mailbericht van 29 december 2021 blijkt dat de dochter niet wenst dat er informatie met de moeder gedeeld wordt en daar geeft de jeugdprofessional gehoor aan, zoals hij geacht wordt gehoor te geven aan de belangen van de dochter. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional, ondanks dat hij de afspraken niet altijd is nagekomen, is gebleven binnen de grenzen van redelijk bekwame beroepsbeoefening.

Ten aanzien van het omgangsvoorstel via een omgangshuis en het verwijt van de moeder dat zij niet is betrokken, is het volgens het College van belang dat het geen officiële aanmelding betreft. De mogelijkheden met betrekking tot een omgangshuis zijn evenwel onderzocht, maar het was hiervoor niet noodzakelijk dat de moeder werd betrokken. Bovendien is de moeder op de hoogte gesteld van het onderzoek naar de mogelijkheden middels de brief van de clustermanager. De moeder is dus, weliswaar nadat de mogelijkheden zijn onderzocht, wel geïnformeerd over het voorstel.

Voor wat betreft het verwijt van de moeder dat zij op 5 april 2022 een overzicht kreeg van de gemeente over een lopende voorziening voor de dochter, waarin zij voor het eerst leest dat van 13 maart tot oktober 2022 zorg bij [de organisatie] is ingekocht, overweegt het College als volgt. Het College stelt vast dat [de organisatie] in de periode voorafgaand aan 13 maart 2022 al betrokken was, waar de moeder van op de hoogte was, en dat er sprake is van een continuering van de al ingezette zorg.

Tevens verwijt de moeder de jeugdprofessional dat er zonder voorafgaand overleg met de moeder of zonder enige uitleg wordt afgezien van een familiegroepsplan. Het College stelt vast dat de jeugdprofessional de ‘concept beslissing afzien familiegroepsplan’ heeft verstuurd op 3 november 2021. In deze beslissing staat een motivering waaruit blijkt waarom er wordt afgezien van het opstellen van een familiegroepsplan. Daarnaast wordt in de mail verzocht om een reactie. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional de moeder dus wel degelijk heeft geïnformeerd over het voorgenomen besluit. De moeder mocht reageren en haar reactie is bijgevoegd aan de definitieve beslissing van 9 november 2021.

Ten slotte verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij geen informatie- en welkomstmap heeft gekregen, omdat deze map bij de vader is blijven liggen. Uit het verslag van het bemiddelingsgesprek van 29 november 2021 maakt het College op dat er wel een poging is gedaan om de welkomstmap bij de moeder af te geven. Het College treedt verder niet in de redenen waarom dit geen doorgang heeft kunnen vinden. Dit betreft geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ofwel nalaten. Uit de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ blijkt dat de jeugdprofessional de ouders (en jeugdigen) goed dient te informeren. Er bestaat echter geen plicht om een informatie- dan wel welkomstmap te geven.

Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij de rechter niet volledig en naar waarheid heeft geïnformeerd. De jeugdprofessional heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

3.2.2 Het College stelt vast dat er op 27 september 2021 een zitting heeft plaatsgevonden bij de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de jeugdprofessional verteld dat er geen toestemming van de moeder is geweest om kinderfysiotherapie in te zetten voor de dochter. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij direct toestemming heeft gegeven aan de kinderfysiotherapeut toen daarom werd verzocht. Dit heeft de moeder eveneens benoemd, op 1 augustus 2021, in een e-mailbericht gericht aan de collega jeugdbeschermer die betrokken was ten behoeve van de communicatie. Het College kan op basis van de stukken niet vaststellen of dit e-mailbericht is doorgestuurd naar de jeugdprofessional en of de jeugdprofessional hiervan op de hoogte was. Later bleek dat de gegeven toestemming in de spam e-mailbox van de kinderfysiotherapeut terecht was gekomen en niet was gezien door de fysiotherapeut, waardoor men niet op de hoogte was van de gegeven toestemming. De kinderfysiotherapeut heeft dit doorgegeven aan de jeugdprofessional.

Het College acht het klachtonderdeel ongegrond en overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft de toestemming rechtstreeks naar de kinderfysiotherapeut gestuurd. De toestemming is daar verkeerd terecht gekomen in een spam e-mailbox, waardoor zowel de kinderfysiotherapeut als de jeugdprofessional in de veronderstelling verkeerden dat de moeder geen toestemming had gegeven. Voor het College is niet vast komen te staan dat de jeugdprofessional de rechter niet volledig en naar waarheid heeft geïnformeerd, nu hij de rechtbank heeft geïnformeerd op basis van de informatie waar hij op dat moment over beschikte. Het was weliswaar beter geweest wanneer de jeugdprofessional navraag had gedaan bij de moeder, maar er is naar het oordeel van het College geen tuchtrechtelijke norm overtreden.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij informatie met de vader heeft gedeeld zonder toestemming van de moeder. De jeugdprofessional heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

3.3.2 Het College stelt vast dat de moeder op 15 maart 2021 een e-mailbericht heeft verstuurd naar de vader en naar de jeugdprofessional omdat zij met hen in overleg wilde treden over de schoolkeuze van de dochter. De jeugdprofessional heeft op dezelfde dag per e-mailbericht gereageerd met de volgende tekst: “(…) Aangezien er inmiddels een bemiddelingsverzoek naar mijn clustermanager is uit gegaan vanuit mevrouw lijkt het mij niet wenselijk om gedrieën in gesprek te gaan omdat dit mogelijk tot meer klachten cq onduidelijkheden kan leiden (…)”. De e-mailberichten zijn onderdeel van een reeks e-mailberichten tussen de jeugdprofessional, de moeder en de vader met betrekking tot de schoolkeuze van de dochter.

Het College acht het klachtonderdeel ongegrond en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional geeft aan waarom hij het niet wenselijk vindt om op dat moment gezamenlijk in gesprek te gaan met de moeder en de vader. Het College acht het navolgbaar dat de jeugdprofessional de uitkomst van het bemiddelingsverzoek wenst af te wachten. Dit is relevante informatie voor zowel de vader als de moeder. Het College begrijpt het dan ook dat de jeugdprofessional dit e-mailbericht heeft gestuurd naar de moeder en de vader. Eveneens omdat het een reeks e-mailberichten betreft tussen de jeugdprofessional, de moeder en de vader over hetzelfde onderwerp. Het is van belang dat de ouders weten waarom een jeugdprofessional (op dat moment) niet met ze in gesprek wil gaan, omdat dit relevante informatie is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De jeugdprofessional heeft inhoudelijk niets over het bemiddelingsverzoek opgemerkt. Het enkel benoemen van het bemiddelingsverzoek valt binnen de grenzen van redelijk bekwame beroepsuitoefening.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • alle klachtonderdelen zijn ongegrond.

Deze beslissing is op 15 maart 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. L.E.M. Zalme (voorzitter), S. Nikocevic en T. Roosblad (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. S.D. Douma (secretaris).

mr. L.E.M. Zalme, voorzitter
mr. S.D. Douma, secretaris