20.343Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
03/05/2021
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Beslissing in beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Gerelateerde beslissingen:
21.005B
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een jeugdbeschermer wordt verweten dat zij een foutieve weergave van het gesprek tijdens het huisbezoek heeft gegeven.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
mevrouw J.A. Pires, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de oma, wonende te [woonplaats],

op 29 augustus 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A. Meijers, werkzaam als jurist bij &jeugd.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 16 september 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 6 november 2020;
  • de reactie op het geluidsfragment ontvangen op 5 januari 2021;
  • de conclusie van repliek, inclusief twee aanvullende stukken, ontvangen op 4 februari 2021;
  • de conclusie van dupliek ontvangen op 19 maart 2021.

1.2 De oma heeft het aangepaste klaagschrift (mede) onderbouwd met een geluidsfragment. Dit geluidsfragment is op 17 december 2020 aan de gemachtigde van de jeugdprofessional gestuurd. Daarbij is de jeugdprofessional in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 7 januari 2021 op het geluidsfragment te reageren.

1.3 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: de tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te doen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.4 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. De beslissing is op 3 mei 2021 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 De betrokken minderjarige, hierna te noemen: de kleindochter, is geboren in 2017. De rechtbank heeft de vader op 24 juni 2018 vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de kleindochter. Bij beschikking van 19 juli 2018 zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kleindochter. In de periode waarop de klacht ziet woont de kleindochter samen met haar moeder bij de oma. Zij heeft sinds augustus 2017 geen contact met de vader.

2.2 De kinderrechter heeft op 5 juli 2018 de kleindochter onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk tot 5 juli 2021 verlengd.

2.3 De jeugdprofessional is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kleindochter.

2.4 De vader heeft de rechtbank op 15 mei 2019 verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kleindochter bij hem te bepalen. Op 20 november 2019 is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) door de rechtbank verzocht om een onderzoek uit te voeren inzake de hoofdverblijfplaats van de kleindochter en een zorg- en contactregeling met de niet-verzorgende ouder.

2.5 Op 12 december 2019 heeft de jeugdprofessional samen met een collega een onaangekondigd huisbezoek bij de oma afgelegd. Met toestemming van de jeugdprofessional heeft de oma het gesprek opgenomen. De oma heeft een transcriptie van het gesprek gemaakt.

2.6 Partijen hebben elk een andere beleving over wat tijdens het huisbezoek door de oma is gezegd.

2.7 In het gespreksverslag van voornoemd huisbezoek zoals opgesteld door de jeugdprofessional staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen: “Oma benoemde dat [de kleindochter] is middels verkrachting verwekt. Dit heeft ze gezegd toen [de kleindochter] achter haar op de bank ligt. Dit Zoals zij het gezegd heeft klonk haar boosheid in haar stem”. In de transcriptie van de oma staat deze zinssnede niet opgenomen.

2.8 In het kader van het raadsonderzoek is de jeugdprofessional op 9 maart 2020 als informant telefonisch benaderd. In het raadsrapport staat opgenomen dat volgens de jeugdprofessional de oma in aanwezigheid van de kleindochter heeft gezegd dat zij door verkrachting is verwekt.

2.9 Op 23 maart 2020 heeft de jeugdprofessional haar collega verzocht om naar de gegeven informatie wat betreft het huisbezoek in het raadsrapport te kijken, alvorens dit te accorderen. De collega heeft aangegeven dat het correct stond beschreven.

2.10 Met verwijzing naar de transcriptie heeft de oma de RvdK verzocht om de zinssnede onder 2.8 uit het raadsrapport te verwijderen. Dit verzoek is door de RvdK niet toegewezen, aangezien de jeugdprofessional de tekst heeft geaccordeerd.

2.11 Op 24 juli 2020 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kleindochter bij de vader bepaald, waarbij zij middels een machtiging tot uithuisplaatsing eerst in een voorziening van pleegzorg zal verblijven.

2.12 De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek (voor zover hierin relevante informatie voor de klacht is aangeleverd) worden zakelijk weergegeven. Daarna volgt het oordeel van het College. Het moet voor de oma, de jeugdprofessional en het College duidelijk zijn wat de klacht inhoudt. Dit betekent dat het College uitsluitend de klacht beoordeelt die is ingediend op 16 september 2020. Het College laat zich niet uit over (eventuele) nieuwe klachten die de oma in de conclusie van repliek heeft genoemd.

4.1 De klacht

4.1.1 De oma verwijt de jeugdprofessional een foutieve weergave van het gesprek tijdens het huisbezoek.

Toelichting:
Op 12 december 2019 is de oma overvallen door een onaangekondigd huisbezoek van de jeugdprofessional en haar collega. De oma was op dat moment thuis met haar kleindochter. De oma heeft met toestemming van de jeugdprofessional het gesprek tijdens het huisbezoek opgenomen en hiervan een transcriptie geschreven. In het definitieve raadsrapport van 15 april 2020 staat het volgende onder het kopje ‘Bron: [de jeugdprofessional], telefonisch op 9 maart 2020’: “Oma spreekt over hoe [de kleindochter] door verkrachting is verwekt, terwijl [de kleindochter] achter haar zit.” De oma heeft dit nooit gezegd, zoals ook blijkt uit de bij het klaagschrift overgelegde transcriptie. De oma heeft zowel de raadsonderzoeker als de jeugdprofessional per e-mailbericht verzocht om deze uitspraak uit het raadsrapport te halen. Hierbij heeft de oma ook de transcriptie van het gesprek meegestuurd. De raadsonderzoeker gaf vervolgens aan dat de jeugdprofessional de informatie geaccordeerd had en de informatie daarom niet uit het raadsrapport werd verwijderd. De jeugdprofessional reageerde met een verontschuldiging dat zij een verkeerde datum had genoemd, maar onthield zich verder van een antwoord op het verzoek van de oma.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Het klopt dat de jeugdprofessional toestemming heeft gegeven voor het maken van de geluidsopname, in lijn met de spelregels van de Nationale Ombudsman. Hierbij is zij ervan uitgegaan dat deze opname uitsluitend in de privékring gebruikt zou worden, hetgeen ook het uitgangspunt is. Het betreurt de jeugdprofessional dat de oma de geluidsopname nu in deze procedure gebruikt. De oma heeft dit vooraf niet tegen de jeugdprofessional gezegd.
De jeugdprofessional betwist dat de transcriptie een correcte en volledige weergave van het gesprek is. In het verslag van het huisbezoek staat vermeld dat de oma wel degelijk in het bijzijn van de kleindochter heeft gesproken over het feit dat zij is verwekt door een verkrachting. Dit heeft de jeugdprofessional ook verklaard tijdens het telefoongesprek met de raadsonderzoeker en zij heeft deze verklaring dan ook geaccordeerd. Voorafgaand aan de accordering heeft de jeugdprofessional bij haar collega nagevraagd of de verslaglegging correct was. De collega heeft dit per e-mailbericht van 23 maart 2020 bevestigd. Eind 2020 heeft de jeugdprofessional nogmaals navraag gedaan bij deze collega. De collega heeft opnieuw verklaard dat zij de gewraakte woorden heeft gehoord. Het is ingewikkeld om het exacte moment terug te halen waarop de oma de gewraakte uitspraak deed ten aanzien van de vader, omdat het gesprek een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan niet worden uitgesloten of deze woorden zijn gezegd voordat de opname startte of dat de oma de opname heeft bewerkt. Een deel van de conversatie is ook slecht hoorbaar. Voorts blijkt duidelijk uit de overgelegde bijlagen dat de oma en de moeder een uiterst negatief beeld van de vader hebben en voortdurend met een zeer negatieve ondertoon praten over de vader.
Tot slot wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional niet heeft gereageerd op het verzoek van de oma om de gewraakte uitspraak te verwijderen, voert de jeugdprofessional aan dat haar teamleider aan de oma heeft gevraagd op welke uitspraak zij doelde. Hierop is geen nadere reactie van de oma gekomen. Het verwijt dat het verzoek genegeerd is, kan de jeugdprofessional daarom ook niet plaatsen.

4.1.3 De oma voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De geluidsopname is niet bewerkt. Dit wil de oma indien nodig onder ede verklaren. Ook is zij bereid haar telefoon af te geven aan een deskundige, zodat de authenticiteit van het geluidsfragment kan worden vastgesteld. De jeugdprofessional probeert ruis te veroorzaken door de stellingname dat zij zich niet meer kan herinneren wanneer de gewraakte woorden zijn gezegd, en dat de oma en de moeder een uiterst negatief beeld van de vader hebben en voortdurend met een negatieve ondertoon over de vader praten. De spelregels van de Nationale Ombudsman waar de jeugdprofessional naar verwijst, hebben geen wettelijk dwingend karakter. Het is aan de rechtbank, of in onderhavig geval aan het College, om het geluidsfragment wel of niet te accepteren.

4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De jeugdprofessional handhaaft hetgeen zij in haar verweer heeft gesteld. Zij heeft de gewraakte woorden gehoord en dit wordt door haar collega bevestigd. Het komt neer op een stelling van de oma en de betwisting van de jeugdprofessional. De oma overlegt een geluidsopname met een transcriptie hiervan en de jeugdprofessional overlegt een bericht van de collega die tevens aanwezig was tijdens het huisbezoek. Deze collega bevestigt dat de betreffende woorden zijn gezegd. Het College kan volgens de jeugdprofessional daarom niet vaststellen wat feitelijk wel en niet is gezegd.
Voorts acht de jeugdprofessional het van belang om op te merken dat het geluidsfragment aan de jeugdprofessional is gestuurd, nadat zij haar verweerschrift had ingediend. Deze onzorgvuldigheid heeft de jeugdprofessional benadeeld in het voeren van verweer. Bij de conclusie van repliek heeft de oma nieuwe stukken ingediend, die zij eerder had kunnen, althans had behoren te overleggen. De jeugdprofessional laakt deze procedurele onzorgvuldigheden. Zij is hierdoor disproportioneel benadeeld. Er is geen sprake van een fair trial. Reeds om die reden dient de klacht ongegrond verklaard te worden.

4.1.5 Het College overweegt als volgt:
Het College kan de jeugdprofessional niet volgen in haar stelling dat geen sprake is van fair trial. De jeugdprofessional is na ontvangst van het verweerschrift in de gelegenheid gesteld om te reageren op het geluidsfragment, zodat op dit punt wederhoor heeft plaatsgevonden. Daarnaast is op grond van de Tijdelijke regeling de voorzitter bevoegd om te bepalen of nadere stukken behorend bij de conclusie van repliek of dupliek worden toegelaten. Het is daarbij geen vereiste dat de stukken niet eerder beschikbaar waren. Wel moet gemotiveerd worden waarom de nadere stukken van belang zijn voor de conclusie van repliek of dupliek. Dit heeft de oma gedaan. De oma heeft aangevoerd dat volgens haar uit de nadere stukken blijkt dat de gewraakte zinsnede wel degelijk heeft bijgedragen aan de beslissing van de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing voor de kleindochter te verlenen.

Het College gaat daarom over tot de inhoudelijke beoordeling van de klacht. De kern van de klacht ziet op de vraag of de oma tijdens het huisbezoek in het bijzijn van de kleindochter heeft gezegd dat zij door verkrachting is verwekt. De oma stelt zich op het standpunt dat zij dit niet heeft gezegd en zij kan dit volgens haar aantonen middels het toegestuurde geluidsfragment en de bijbehorende transcriptie. De jeugdprofessional daarentegen stelt dat zij de gewraakte zinssnede wel heeft gehoord, en haar collega ook. Ter onderbouwing hiervan heeft de jeugdprofessional het contactjournaal van het huisbezoek en een e-mailbericht van de collega overgelegd.

Het College constateert dat partijen van mening verschillen over of de gewraakte woorden door de oma in het gesprek zijn gebruikt. Op het overgelegde geluidsfragment en in de transcriptie zijn de woorden niet te horen of te lezen. Het College kan echter niet vaststellen of de gewraakte woorden tijdens het huisbezoek zijn gezegd of niet. Onduidelijk is immers of de geluidsopname het gehele gesprek behelst. Het College waardeert het aanbod van de oma om de authenticiteit van het geluidsfragment te willen bewijzen. Het is echter ook dan niet mogelijk om vast te stellen op welk moment in het gesprek de opname is gestart. De opname start nadat de oma de deur voor de jeugdprofessional heeft opengedaan en haar heeft binnengelaten. Bij de start van de opname stelt de oma namelijk een vraag aan de kleindochter. Het College kan niet vaststellen of de gewraakte zinsnede is gezegd voor de opname is gestart of mogelijk nadat de opname is beëindigd. Het is dan vaste jurisprudentie dat het verwijt van de oma niet gegrond kan worden bevonden. Het College kan de feiten die ten grondslag liggen aan dit verwijt namelijk niet vaststellen. Aan het woord van de een kan immers niet meer geloof worden gehecht dan aan het woord van de ander. Zie hiervoor bijvoorbeeld 19.022B onder 4.3.6 van die beslissing.

Ten overvloede overweegt het College nog het volgende. In tegenstelling tot wat de oma op het klaagschrift onder ‘aanvullende informatie’ aangeeft, kan naar het oordeel van het College niet worden gesteld dat de kinderrechter haar beslissing heeft gebaseerd op de gewraakte zinssnede in het raadsrapport. De RvdK heeft in het raadsrapport immers geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de moeder (en de oma) te bepalen. De kinderrechter heeft in de beschikking van 24 juli 2020 uitgebreid gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de RvdK en heeft in haar overwegingen niet verwezen naar de gewraakte zinssnede. Evenmin komt dit terug in het proces-verbaal van de zitting.

4.1.6 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 3 mei 2021 aan partijen toegezonden.

 

 

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns                                                 mevrouw mr. M.R. Veerman

voorzitter                                                                                     secretaris