22.160Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
23/02/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een jeugdbeschermer wordt verweten dat zij heeft nagelaten zorgvuldig dan wel in het belang van de kinderen te handelen nu er sprake was van een vermoeden van seksueel misbruik.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. E. Lam, jurist bij & jeugd.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en hun gemachtigden. Een familielid van de moeder en een collega van de jeugdprofessional zijn als toehoorder aanwezig geweest. Namens SKJ was ook een toehoorder aanwezig.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 4 mei 2022), het verweerschrift (ontvangen op 15 juli 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De klacht van de moeder heeft betrekking op haar twee oudste minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2012 en de zoon is geboren in 2010.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, zijn sinds 2015 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.

1.3 De kinderrechter heeft op 21 juli 2020 de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd. Op 3 december 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend op het adres van de vader. Deze machtiging is aansluitend hierop telkens verlengd. Op 23 december 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te beëindigen. De kinderen woonden op dat moment feitelijk weer bij de moeder.

1.4 De jeugdprofessional is sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen belast met de uitvoering hiervan.

1.5 Eind december 2021 heeft een studioverhoor van de kinderen plaatsgevonden bij de zedenrecherche vanwege signalen vanuit de kinderen over seksueel, verbaal en fysiek grensoverschrijdend gedrag van de vader. De jeugdprofessional en de moeder ontvingen eind februari 2022 de uitkomst van het algehele onderzoek van de zedenrecherche. Het studioverhoor vormde onderdeel van dit onderzoek.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Het College merkt op dat op de onderhavige klacht de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017, van toepassing is gelet op de aanvang van de klachtperiode en het handelen dat hieruit voortvloeide. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht wordt hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 De klacht

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij heeft nagelaten zorgvuldig dan wel in het belang van de kinderen te handelen nu er sprake was van een vermoeden van seksueel misbruik. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College begrijpt uit de toelichting op dit klachtonderdeel en hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat het verwijt specifiek ziet op het afschalen van de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen terwijl de uitkomst van het studioverhoor nog niet bekend was. Het College stelt vast dat de jeugdprofessional en haar collega op 18 januari 2022 aan de ouders een planning hebben gestuurd voor het starten van de begeleide/onbegeleide omgang bij de vader thuis. Hieruit blijkt dat vanaf 16 februari 2022 de omgang bij de vader thuis een half uur zal worden begeleid bij de aanvang of de afronding van de omgang en vanaf 9 maart 2022 niet meer zal worden begeleid. De moeder stelt dat door het afschalen van de begeleide omgang voordat de uitkomst van het studioverhoor bekend was de jeugdprofessional niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Ook heeft de jeugdprofessional zich niet ingezet voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen.

Het College oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de jeugdprofessional onzorgvuldig, dan wel niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld gelet op het vermoeden van seksueel misbruik. De jeugdprofessional heeft voldoende toegelicht welke stappen zij heeft genomen en welke afwegingen zij heeft gemaakt op basis van haar bevindingen uit feitenonderzoek. Zo heeft de jeugdprofessional toegelicht dat de begeleide omgang plaatsvond om de stress en spanning van de kinderen te verminderen. Toen het contact tussen de vader en de kinderen na scherpe observatie ontspannen oogde, werd volgens de jeugdprofessional een mogelijkheid gezien tot uitbreiding van de omgang. Daarbij acht het College het relevant dat gesteld noch gebleken is dat de jeugdprofessional op 18 januari 2022 wist wanneer de uitkomst van het studioverhoor bekend zou zijn. Indien de jeugdprofessional op 18 januari 2022 – in tegenstelling tot hetgeen dus door het College wordt aangenomen – wèl had geweten dat de uitkomst op korte termijn kon worden verwacht, was het naar het oordeel van het College zorgvuldiger geweest als zij hierop had gewacht voordat zij een besluit nam over het afschalen van de begeleide omgang.

3.1.3 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de beslissing dat de klacht ongegrond is.

Deze beslissing is op 23 februari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. S.C. van Duijn (voorzitter), C.M.M. Bruil en S.M.G. Bruinhard (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. L.M. van Ramshorst (secretaris).

mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mr. L.M. van Ramshorst, secretaris