21.581Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
24/01/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Toestemming voor de professionele relatie (8,G)
Een jeugdprofessional heeft in het vrijwillig kader tweemaal zonder medeweten en toestemming van de moeder met de kinderen gepraat.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, voorheen werkzaam bij [lokaal team] [locatie]. De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2019 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Zij stond vanaf [datum] 2019 tot en met [datum] 2021 geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional. Vanaf [datum] 2021 staat de jeugdprofessional als pedagoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten.

De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 december 2022 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de gemachtigde van de jeugdprofessional. Een collega en een vriendin van de jeugdprofessional zijn als toehoorder aanwezig geweest.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 6 februari 2022), het verweerschrift (ontvangen op 7 april 2022) en wat is besproken tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2010 en de zoons zijn geboren in 2011.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. De kinderen wonen bij de moeder.

1.3 De jeugdprofessional raakte in september 2018 betrokken bij het gezin in het vrijwillig kader.

1.4 De kinderrechter heeft op 25 december 2018 de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Ook heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een 24-uurs voorziening en met ingang van 28 december 2018 in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Op 3 januari 2019 heeft de kinderrechter de kinderbeschermingsmaatregelen opgeheven.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit twee klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij zonder medeweten en zonder toestemming met de kinderen is gaan praten. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College begrijpt uit de toelichting op dit klachtonderdeel dat het verwijt specifiek ziet op de gesprekken van de jeugdprofessional en haar collega met de kinderen op 19 december 2018 en op 3 januari 2019. Het College stelt vast dat op 19 december 2018 een gesprek met de jeugdprofessional, haar collega en de kinderen plaatsvond op de school van de kinderen. In dit gesprek hebben de jeugdprofessional en haar collega de kinderen onder meer verteld dat het niet veilig was thuis en dat de kinderen naar een pleeggezin zouden gaan. Het gesprek op 3 januari 2019 vond plaats vlak nadat de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing waren opgeheven door de kinderrechter. De jeugdprofessional en haar collega hebben toen een bezoek gebracht aan de zorgboerderij waar de zoons van de moeder verbleven om hen voor te bereiden op de terugkeer naar huis. De collega van de jeugdprofessional heeft de moeder op de hoogte gesteld van dit gesprek via Whatsapp vlak voordat het gesprek plaatsvond. De moeder stelt dat zij niet wist van beide gesprekken en ook geen toestemming hiervoor heeft verleend. De jeugdprofessional had om toestemming dienen te vragen nu de gesprekken plaatsvonden in het vrijwillig kader, aldus de moeder. De jeugdprofessional heeft in haar verweer en tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bevestigd dat zij voor beide gesprekken geen toestemming aan de moeder heeft gevraagd. Zij voert aan dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) op 18 december 2018 reeds met de moeder een gesprek had waarin afspraken zijn gemaakt. De RvdK heeft deze afspraken teruggekoppeld aan de jeugdprofessional en op basis hiervan hebben de gesprekken met de kinderen plaatsgevonden. Op 21 december 2018 zijn de afspraken door de RvdK per e-mail bevestigd aan de moeder. In deze e-mail is onder meer opgenomen dat de moeder toestemming verleent voor gesprekken tussen (de organisatie van) de jeugdprofessional en de kinderen. De jeugdprofessional heeft tijdens de digitale mondelinge behandeling aangegeven dat iedere gezaghebbende ouder hoort te weten dat er met een kind wordt gesproken door een jeugdprofessional.
Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is en overweegt hiertoe als volgt. Op grond van artikel 7.3.4 van de Jeugdwet is het uitgangspunt dat jeugdhulp (in het vrijwillig kader) in beginsel niet mag worden verleend wanneer de toestemming van de betrokkene(n) hiervoor ontbreekt. Blijkens artikel 1.1 sub 1 van de Jeugdwet wordt onder jeugdhulp verstaan: “ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale opvoedingsproblemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen”. In de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3 p. 18) is opgenomen dat de term jeugdhulp breed is en het de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen omvat. Gelet hierop oordeelt het College dat de gesprekken van 19 december 2018 en 3 januari 2019 zijn te kwalificeren als jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet. De jeugdprofessional diende derhalve de toestemming van de moeder als gezaghebbende ouder te hebben voor de gesprekken. De toestemming van de moeder is niet vereist, wanneer sprake is van een wettelijke uitzonderingsgrond. Van een wettelijke uitzonderingsgrond is het College niet gebleken. Het College is anders dan de jeugdprofessional van oordeel dat de toestemming van de moeder niet als aanwezig kon worden verondersteld op basis van de eenzijdige afspraken met de RvdK. Het College overweegt hiertoe dat een jeugdprofessional zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het verifiëren of de benodigde toestemming aanwezig is, ook in de samenwerking met ketenpartners. Het College is voorts van oordeel dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode, nu het College niet is gebleken dat de jeugdprofessional heeft geprobeerd om met de moeder tot overeenstemming/instemming te komen over de gesprekken.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de kinderen een pedagogisch onverantwoord verhaal vertelt zonder medeweten en toestemming van de moeder. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Allereerst merkt het College op dat dit klachtonderdeel specifiek ziet op het gesprek dat op 19 december 2018 door de jeugdprofessional en haar collega is gevoerd met de kinderen op school. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het voeren van het gesprek met de kinderen zonder medeweten en toestemming van de moeder, wijst het College erop dat dit deel van het verwijt al is beoordeeld onder 3.1.2.
De moeder voert in de toelichting op het klachtonderdeel aan dat het gesprek met de kinderen pedagogisch onverantwoord was gelet op de tekeningen die bij het gesprek gebruikt zijn. Hieruit blijkt volgens de moeder namelijk dat tegen de kinderen is gezegd dat het niet veilig was bij de moeder thuis en dat de moeder toestemming heeft gegeven om de kinderen in pleeggezinnen te plaatsen. Verdere uitleg is volgens de moeder niet gegeven aan de kinderen.
Het College acht dit klachtonderdeel ongegrond en overweegt hiertoe als volgt. De jeugdprofessional heeft in haar verweer toegelicht dat zij de benaderingswijze Signs of Safety heeft toegepast tijdens het gesprek, een oplossingsgerichte wijze van werken waarbij Words & Pictures is gebruikt. Bij Words & Pictures wordt een verhaallijn met illustraties gebruikt om kinderen afspraken en gebeurtenissen te laten begrijpen. Op 19 december 2018 was nog niet veel duidelijk over de situatie van de kinderen volgens de jeugdprofessional. Daarom heeft de jeugdprofessional gekozen voor een korte situatieschets. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional een bepaalde mate van professionele autonomie toekomt. Een jeugdprofessional mag gebruik maken van de methodes of hulpmiddelen die hij of zij geïndiceerd acht. Het is naar het oordeel van het College onvoldoende gebleken dat aan de hand van de gebruikte methode de kinderen een pedagogisch onverantwoord verhaal is verteld. Het College merkt hierbij op dat het College slechts kennis heeft kunnen nemen van de gemaakte tekeningen en niet van het verhaal wat hieromtrent is verteld. Het College acht het daarnaast relevant dat de jeugdprofessional ter zitting heeft toegelicht dat zij voorafgaand aan het gesprek intern overleg heeft gepleegd met een gedragswetenschapper over het gesprek. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Geen maatregel

4.1 Het College ziet af van het opleggen van een maatregel en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen toestemming te vragen aan de moeder voorafgaand aan de gesprekken met de kinderen op 19 december 2018 en 3 januari 2019. Bij het al dan niet opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt het College niet alleen rekening met het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen, maar neemt het College alle omstandigheden van het geval in aanmerking. Zo heeft de jeugdprofessional moeten handelen in een complexe situatie en onder tijdsdruk. De jeugdprofessional heeft daarnaast opgemerkt dat zij voorafgaand aan de gesprekken nog het contact met de moeder had kunnen zoeken en meer had kunnen investeren in het contact met de moeder. Gelet op het vorenstaande oordeelt het College dat de jeugdprofessional heeft gereflecteerd op haar handelen. Hierbij merkt het College op dat het doel van het tuchtrecht onder meer is om de kwaliteit van het handelen van de individuele jeugdprofessional ten behoeve van betrokkenen te bewaken, maar ook dat deze en andere jeugdprofessionals hiervan kunnen leren en zichzelf kunnen verbeteren. Tot slot gaat het College ervan uit dat deze beslissing er verder aan bijdraagt dat de jeugdprofessional in toekomstige gevallen in overeenstemming met de professionele standaard handelt.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdeel 1 is gegrond;
  • klachtonderdeel 2 ongegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel

Deze beslissing is op 24 januari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. A.M. van Riemsdijk (voorzitter), B.J. van Leeuwen en M.M. Last (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. L.M. van Ramshorst (secretaris).

mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter
mr. L.M. van Ramshorst, secretaris