21.534Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
01/08/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Inzage in het dossier (17, M)
Een jeugdprofessional heeft niet tijdig inzage gegeven in het dossier. Daarnaast wordt de jeugdprofessional verweten geen gezamenlijk en tijdig plan van aanpak te hebben opgesteld, de moeder niet te hebben gerespecteerd en verwijtbaar onzorgvuldig te zijn geweest in rapportage.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdzorgwerker bij [de GI] (hierna: de GI). Vanaf [datum] 2019 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is [de gemachtigde beklaagde], werkzaam als jurist bij [de organisatie].

De (hybride) mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op maandag 20 juni 2022 in aanwezigheid van de gemachtigde van de moeder, de jeugdprofessional en de gemachtigde van de jeugdprofessional. Op verzoek van (de gemachtigde van) de moeder is kort voor de mondelinge behandeling gefaciliteerd dat de moeder de mondelinge behandeling digitaal zou kunnen bijwonen. De moeder is echter zonder opgave van reden niet op de hybride mondelinge behandeling verschenen. De gemachtigde van de moeder heeft verklaard bepaaldelijk gemachtigd te zijn om buiten de aanwezigheid van de moeder namens haar het woord te voeren.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 3 december 2021), het verweerschrift (ontvangen op 1 februari 2022) en wat is besproken tijdens de (hybride) mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft een minderjarige zoon. De zoon is geboren in 2014.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de zoon, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De vader heeft in september 2020 gezag verkregen over de zoon. Bij beschikking van 22 maart 2021 is besloten dat de zoon bij de vader woont. Er is sprake van een omgangsregeling.

1.3 De kinderrechter heeft op 25 maart 2020 de zoon voorlopig onder toezicht gesteld. Per 25 juni 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling omgezet in een reguliere ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

1.4 De jeugdprofessional is sinds 2 juli 2020 betrokken bij het gezin in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen gezamenlijk en tijdig plan van aanpak heeft opgesteld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College overweegt dat volgens artikel 4.1.3, tweede en vijfde lid, van de Jeugdwet het plan van aanpak binnen zes weken vastgesteld dient te worden, nadat is komen vast te staan dat wordt afgezien van het opstellen van een familiegroepsplan. Het College overweegt dat deze verplichting samenhangt met het moment van aanvang van de kinderbeschermingsmaatregel, niet met het moment waarop een jeugdprofessional bij een casus betrokken raakt of de datum van het verlengen van een kinderbeschermingsmaatregel. Blijkens de toelichting bij artikel 4.1.3, tweede lid, Jeugdwet dient een goed hulpverlener zorgvuldig te overleggen met (de jeugdige en) de ouders over de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Om dat te waarborgen is het vereiste van overleg over het plan van aanpak opgenomen in het tweede lid. Het vereiste van overleg vloeit ook voort uit artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode en de Richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissingen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. Het is het College gebleken dat de voorganger van de jeugdprofessional een plan van aanpak heeft opgesteld op 24 april 2020. De jeugdprofessional is sinds 2 juli 2020 betrokken bij het gezin. Op 2 juli 2020 (zeven dagen na de uitspraak van de reguliere ondertoezichtstelling) heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder en de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht onweersproken gesteld dat het plan van aanpak van 24 april 2020 en de daarin opgenomen doelen met de moeder zijn besproken op 2 juli 2020. Het College acht de handelswijze van de jeugdprofessional, om verder te werken met het plan van haar voorganger en deze met de moeder te bespreken, navolgbaar en zorgvuldig. Er is derhalve geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt. Wel acht het College het ongelukkig dat de jeugdprofessional niet duidelijk is geweest naar de moeder over het opstellen van een plan van aanpak, hetgeen een miscommunicatie heeft opgeleverd.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen of niet tijdig inzage heeft gegeven in het dossier. De jeugdprofessional heeft het verwijt erkend, en haar afweging daartoe uiteengezet.

3.2.2 Het is het College gebleken dat de moeder op 14 juli 2020 per app om inzage in het dossier heeft gevraagd. Op 20 juli 2020 vraagt de moeder per e-mailbericht om inzage in het dossier. De jeugdprofessional reageert dat zij bij de juristen zal nagaan hoeveel tijd zij heeft om het dossier in orde te maken. Op 25 augustus 2020 herhaalt de moeder de vraag om inzage en op 14 september vraagt de moeder opnieuw om inzage in het dossier. De moeder ontvangt een afschrift van het dossier op 22 september 2020 na een zitting bij de rechtbank. De moeder stelt dat zij om inzage had gevraagd ten behoeve van die zitting.

Het College overweegt dat, op grond van de toelichting van artikel 11 lid 1 van het Privacyreglement gecertificeerde instelling, inzage in een dossier moet worden verleend binnen vier werken. Als het verzoek tot inzage niet binnen vier weken kan worden afgehandeld dient dit gemotiveerd aan de cliënt te worden meegedeeld. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional, door pas ruim twee maanden na het verzoek om inzage het dossier aan de moeder te overhandigen, in strijd heeft gehandeld met voorgenoemd artikel en daarmee ook artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode heeft geschonden. Bovendien heeft de jeugdprofessional nagelaten om de moeder tussentijds te informeren over de vertraging in de afhandeling van haar verzoek. De jeugdprofessional heeft in haar verweerschrift ook erkend dat zij de moeder niet tijdig inzage heeft gegeven in het dossier.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de moeder niet respecteert. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 De moeder heeft het klachtonderdeel toegelicht met twee voorbeelden. In het eerste voorbeeld stelt de moeder dat de jeugdprofessional ten onrechte op het aanmeldformulier voor de hulpverleningsinstantie [de hulpverleningsinstantie] heeft aangekruist dat er sprake is van materiële en financiële problemen. Het College overweegt dat tijdens de mondelinge behandeling van de klacht onweersproken is gesteld dat het aanmeldformulier voor [de hulpverleningsinstantie] een concept was en dat het concept nog aan de moeder is voorgelegd. Nadat het concept met de moeder is besproken, is het aanmeldformulier bovendien aangepast, omdat de moeder had aangegeven dat zij het niet eens was met de wijze waarop het aanmeldformulier was ingevuld. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional zorgvuldig heeft gehandeld door het concept aanmeldformulier met de moeder te bespreken en op haar verzoek aan te passen. Het is het College ook niet gebleken dat de jeugdprofessional de moeder niet heeft gerespecteerd. Het College neemt daarbij ook in overweging dat tijdens de mondelinge behandeling van de klacht naar voren is gekomen dat de jeugdprofessional in eerste instantie de ouders de gelegenheid heeft geboden om het aanmeldformulier zelf in te vullen en dat de jeugdprofessional, nadat een reactie van de ouders uitbleef, uiteindelijk zelf een concept heeft opgesteld en vervolgens heeft voorgelegd aan de ouders.
In het tweede voorbeeld stelt de moeder dat de jeugdprofessional niet respectvol heeft gereageerd op de verhuizing van de moeder per 1 juli 2020 van de provincie Flevoland naar de provincie Gelderland. Op 6 juli 2020 ontvangt de moeder een bericht van de jeugdprofessional over de verhuizing. De jeugdprofessional schrijft hierin onder meer dat de GI niet achter de verhuizing staat en de wijze waarop de moeder dat heeft aangepakt. Het College stelt vast dat het bericht van 6 juli 2020 niet het eerste contact is geweest tussen de jeugdprofessional en de moeder over de verhuizing. Dit is onweersproken gesteld tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, maar blijkt ook uit het bericht van 6 juli 2020 van de jeugdprofessional aan de moeder. In het bericht staat onder andere: “Ik heb intern overleg gehad. Wij staan niet achter je verhuizing en vooral niet op de wijze hoe je dit aangepakt hebt. Zoals ik van de week ook aan de telefoon benoemde, dit heeft gevolgen voor de inzet van hulpverlening en de dagopvang voor [de zoon].” Het College kan de manier waarop de moeder het bericht van de jeugdprofessional heeft beleefd, niet in twijfel trekken of toetsen en heeft er oog voor dat de moeder naar voren heeft gebracht dat zij een en ander als respectloos heeft ervaren. Het College is echter van oordeel dat de formulering van het bericht, mede door het eerdere contact met de moeder via de telefoon, niet respectloos is in de zin van artikel E (respect) van de Beroepscode. Het enkele gegeven dat het bericht van de jeugdprofessional als onprettig is ervaren door de moeder, betekent niet dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij verwijtbaar onzorgvuldig is in rapportage. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 Het College stelt het volgende vast. Op 21 januari 2021 maakt de jeugdprofessional een [GI]-rapportage waarin een risicotaxatie met behulp van het risicotaxatie-instrument [risicotaxatie-instrument] is opgenomen. Op 18 maart 2021 wordt er een nieuwe versie van [het risicotaxatie-instrument] gemaakt. De moeder stelt dat [het risicotaxatie-instrument] van 21 januari 2021 op niets gebaseerd is, omdat een groot aantal risico’s die in [het risicotaxatie-instrument] van 21 januari 2021 zijn genoemd, in de versie van 18 maart 2021 niet meer terugkomen. De jeugdprofessional stelt daarentegen dat zij [het risicotaxatie-instrument] van 21 januari 2021 heeft ingevuld op basis van de informatie die zij van de moeder had verkregen.
Het College overweegt dat op grond van artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode verslaglegging en dossiervorming moet plaatsvinden conform de beroepsstandaard. De jeugdprofessional heeft tot op zekere hoogte een eigen professionele vrijheid in het kiezen van formuleringen in zijn rapportages. Uit het e-mailbericht van 17 mei 2021 van de moeder aan de jeugdprofessional blijkt dat de moeder het niet eens is met de wijze waarop [het risicotaxatie-instrument] is ingevuld en dat de jeugdprofessional en de moeder [het risicotaxatie-instrument] van 21 januari 2021 samen hebben doorgenomen. Op 18 maart 2021 heeft de jeugdprofessional [het risicotaxatie-instrument] vervolgens opnieuw afgenomen, hetgeen resulteerde in een ander resultaat van [het risicotaxatie-instrument]. Het College ziet niet in welk tuchtrechtelijk verwijt de jeugdprofessional in dit kader kan worden gemaakt. De jeugdprofessional is na afstemming met de moeder (en de gedragswetenschapper) gekomen tot een andere manier van invullen van [het risicotaxatie-instrument], hetgeen tot gevolg heeft gehad dat [het risicotaxatie-instrument] van 18 maart 2021 een andere uitkomst heeft. Daarmee kan volgens het College nog niet worden vastgesteld dat [het risicotaxatie-instrument] van januari 2021 onzorgvuldig is opgesteld. De moeder heeft verder niet concreet toegelicht en onderbouwd in de toelichting op het klachtonderdeel op welke wijze de jeugdprofessional nog meer onzorgvuldig is geweest in haar rapportage.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Geen maatregel

4.1 Het College ziet af van het opleggen van een maatregel en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft ten aanzien van één klachtonderdeel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel het College het van grote waarde acht om ouders tijdig inzage te geven in het dossier, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional niet dusdanig laat inzage heeft gegeven in het dossier dat het een maatregel rechtvaardigt. Bovendien heeft de jeugdprofessional gereflecteerd op haar handelen en haar excuses aangeboden aan de moeder. Het College gaat ervan uit dat dit oordeel eraan bijdraagt dat de jeugdprofessional in toekomstige gevallen haar werkwijze zal aanpassen, zodat deze in lijn is met de professionele standaard.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1, 3 en 4 zijn ongegrond;
  • klachtonderdeel 2 is gegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Deze beslissing is op 1 augustus 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. S.C. van Duijn (voorzitter), de heer W.M.P. van Engelen en de heer W.L. Scholtus (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. L.C. van der Meij en mevrouw mr. A.V. Verweij (tweede secretaris).

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. L.C. van der Meij, secretaris