21.580Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
24/01/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Waarschuwing
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4,D), Respect (5,E), Toestemming voor de professionele relatie (8,G)
Een jeugdprofessional heeft ongepast gereageerd op de moeder via Whatsapp. Daarnaast heeft hij in het vrijwillig kader tweemaal zonder medeweten en toestemming van de moeder met de kinderen gepraat.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, voorheen werkzaam als jeugdconsulent bij [lokaal team] [locatie]. De jeugdprofessional staat geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional in het Kwaliteitsregister Jeugd.

De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 december 2022 in aanwezigheid van de moeder. De jeugdprofessional was met bericht afwezig.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 6 februari 2022), het verweerschrift (ontvangen op 24 februari 2022) en wat is besproken tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2010 en de zoons zijn geboren in 2011.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. De kinderen wonen bij de moeder.

1.3 De kinderrechter heeft op 25 december 2018 de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Ook heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een 24-uurs voorziening en met ingang van 28 december 2018 in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Op 3 januari 2019 heeft de kinderrechter de kinderbeschermingsmaatregelen opgeheven.

1.4 De jeugdprofessional raakte betrokken bij het gezin in het vrijwillig kader voordat de kinderbeschermingsmaatregelen werden uitgesproken.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij een ongepaste reactie heeft gegeven via Whatsapp c.q. onprofessioneel heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 De toelichting bij dit klachtonderdeel ziet specifiek op de foto die de jeugdprofessional de moeder heeft toegestuurd via Whatsapp op 17 december 2018. Het College zal zich daarom ook hiertoe beperken.
Het College stelt vast dat de jeugdprofessional de moeder een foto heeft gestuurd waarop het volgende is te zien. Bovenaan de foto staat ‘NEWLY QUALIFIED SOCIAL WORKER’ waarbij een foto staat van een knap uitziende pop. Onderaan de foto staat de tekst ‘SAME WORKER, ONE YEAR IN’ waarbij een foto staat van een pop die er uitgebrand uitziet.
Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is en overweegt daartoe als volgt. In een professionele relatie, zoals die tussen de moeder en de jeugdprofessional, acht het College het niet gepast om de hiervoor omschreven foto te sturen. Het vorenstaande geldt te meer door de context waarin de foto is verstuurd. De moeder stelde op 17 december 2018 een voor haar belangrijke vraag aan de jeugdprofessional, namelijk de vraag hoe haar kinderen weer naar huis konden terugkeren en ontving in reactie daarop onder meer de foto. Bovendien hebben diezelfde dag de jeugdprofessional en zijn collega aan de moeder verteld dat de kinderen niet meer naar huis mochten. Ook hebben zij diezelfde dag een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het College begrijpt uit het verweer van de jeugdprofessional dat hij en de moeder een goede samenwerkingsrelatie hadden opgebouwd waarin over en weer ruimte was voor de nodige humor. De jeugdprofessional heeft vanwege deze relatie de foto verstuurd. Naar het oordeel van het College getuigt het handelen van de jeugdprofessional in de hiervoor beschreven context echter van onvoldoende respect voor de moeder en heeft dit handelen het vertrouwen van de moeder in de jeugdhulp geschaad. Het College concludeert dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) en artikel E (Respect) van de Beroepscode.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij zonder medeweten en zonder toestemming met de kinderen is gaan praten.

3.2.2 Het College begrijpt uit de toelichting op dit klachtonderdeel dat het verwijt specifiek ziet op de gesprekken van de jeugdprofessional en zijn collega met de kinderen op 19 december 2018 en op 3 januari 2019. Het College stelt vast dat op 19 december 2018 een gesprek met de jeugdprofessional, zijn collega en de kinderen plaatsvond op de school van de kinderen. In dit gesprek hebben de jeugdprofessional en zijn collega de kinderen onder meer verteld dat het niet veilig was thuis en dat de kinderen naar een pleeggezin zouden gaan. Het gesprek op 3 januari 2019 vond plaats vlak nadat de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing waren opgeheven door de kinderrechter. De jeugdprofessional en zijn collega hebben toen een bezoek gebracht aan de zorgboerderij waar de zoons verbleven om hen voor te bereiden op de terugkeer naar huis. De jeugdprofessional heeft de moeder op de hoogte gesteld van dit gesprek via Whatsapp vlak voordat het gesprek plaatsvond. De moeder stelt dat zij niet wist van beide gesprekken en ook geen toestemming hiervoor heeft verleend. De jeugdprofessional had om toestemming dienen te vragen nu de gesprekken plaatsvonden in het vrijwillig kader, aldus de moeder. De jeugdprofessional betwist in zijn verweer niet dat de gesprekken hebben plaatsgevonden en heeft de stelling van de moeder dat de gesprekken zonder haar toestemming hebben plaatsgevonden ook niet betwist.
Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is en overweegt hiertoe als volgt. Op grond van artikel 7.3.4 van de Jeugdwet is het uitgangspunt dat jeugdhulp (in het vrijwillig kader) in beginsel niet mag worden verleend wanneer de toestemming van de betrokkene(n) hiervoor ontbreekt. Op grond van artikel 1.1 sub 1 van de Jeugdwet wordt onder jeugdhulp onder meer verstaan: “ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale opvoedingsproblemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen”. In de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3 p.18) is omschreven dat de term jeugdhulp breed is en het de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen omvat. Gelet hierop oordeelt het College dat de gesprekken van 19 december 2018 en 3 januari 2019 zijn te kwalificeren als jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet. De jeugdprofessional diende derhalve de toestemming van de moeder als gezaghebbende ouder te hebben voor de gesprekken. De toestemming van de moeder is niet vereist, wanneer sprake is van een wettelijke uitzonderingsgrond. Van een wettelijke uitzonderingsgrond is het College niet gebleken. Het College is voorts van oordeel dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode, nu het College niet is gebleken dat de jeugdprofessional heeft geprobeerd om met de moeder tot overeenstemming/instemming te komen over de gesprekken.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij de kinderen een pedagogisch onverantwoord verhaal vertelt zonder medeweten en toestemming van de moeder. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Allereerst merkt het College op dat dit klachtonderdeel specifiek ziet op het gesprek dat op 19 december 2018 door de jeugdprofessional en zijn collega is gevoerd met de kinderen op school. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het voeren van het gesprek met de kinderen zonder medeweten en toestemming van de moeder, wijst het College erop dat dit deel van het verwijt al is beoordeeld onder 3.2.2.
De moeder voert in de toelichting op het klachtonderdeel aan dat het gesprek met de kinderen pedagogisch onverantwoord was gelet op de tekeningen die bij het gesprek gebruikt zijn. Hieruit blijkt volgens de moeder namelijk dat tegen de kinderen is gezegd dat het niet veilig was bij de moeder thuis en dat de moeder toestemming heeft gegeven om de kinderen in pleeggezinnen te plaatsen. Verdere uitleg is volgens de moeder niet gegeven aan de kinderen.
Het College acht dit klachtonderdeel ongegrond en overweegt hiertoe als volgt. De jeugdprofessional heeft in zijn verweer toegelicht dat hij de benaderingswijze Signs of Safety heeft toegepast tijdens het gesprek. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional een bepaalde mate van professionele autonomie toekomt. Een jeugdprofessional mag gebruik maken van de methodes of hulpmiddelen die hij of zij geïndiceerd acht. Het is naar het oordeel van het College onvoldoende gebleken dat aan de hand van de gebruikte methode de kinderen een pedagogisch onverantwoord verhaal is verteld. Het College merkt hierbij op dat het College slechts kennis heeft kunnen nemen van de gemaakte tekeningen en niet van het verhaal dat hieromtrent is verteld. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Maatregel: waarschuwing

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing op te leggen en overweegt daartoe als volgt. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn gegrond en de jeugdprofessional heeft met zijn handelen artikel D (Bevorderen van vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming), artikel E (Respect) en artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden. Daarnaast weegt het College mee dat de jeugdprofessional in beperkte mate verweer heeft gevoerd en niet aanwezig was tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht. De jeugdprofessional heeft zich in die zin weinig leerbaar opgesteld. De moeder heeft tijdens de digitale mondelinge behandeling bovendien aangegeven dat zij zich niet serieus genomen voelt door jeugdprofessional, nu de jeugdprofessional afwezig is. Daarentegen heeft de jeugdprofessional in zijn verweer opgenomen dat hij het heel erg zou vinden als zou blijken dat hij de moeder en de kinderen tekort heeft gedaan en dat hij altijd heeft gehandeld met de intentie het goede te doen voor de moeder en haar kinderen. Dit alles rechtvaardigt naar het oordeel van het College de maatregel van waarschuwing.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdeel 1 en 2 zijn gegrond;
  • klachtonderdeel 3 is ongegrond;
  • legt de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is op 24 januari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. A.M. van Riemsdijk (voorzitter), F.A. Leeflang en M.M. Last (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. L.M. van Ramshorst (secretaris).

mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter
mr. L.M. van Ramshorst, secretaris