21.367Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
11/07/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Overig
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Een jeugdprofessional wordt verweten dat zij een onvolledige, onjuiste administratie heeft bijgehouden en dat geen intake heeft plaatsgevonden. Tevens zou zij zich grensoverschrijdend hebben gedragen tijdens een huisbezoek en hierover niet naar waarheid hebben verklaard. Bij een ander huisbezoek zou de jeugdprofessional zich onprofessioneel hebben gedragen.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [ambulant gezinsbegeleider] bij [de organisatie], hierna te noemen: de organisatie. De jeugdprofessional is vanaf [datum] 2018 geregistreerd als jeugd- en gezinsprofessional in het Kwaliteitsregister Jeugd.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op maandag 30 mei 2022 in aanwezigheid van de moeder en de jeugdprofessional. Tevens was als toehoorder aan de zijde van de jeugdprofessional een directielid van de organisatie aanwezig. Ook vanuit SKJ was een toehoorder aanwezig.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 13 september 2021), het verweerschrift (ontvangen op 1 november 2021 en 23 mei 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2010, de jongste zoon in 2013 en de dochter in 2018.

1.2 De moeder en de vader van de kinderen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. Omstreeks maart 2021 gaan de ouders (tijdelijk) uit elkaar. De kinderen wonen bij de moeder.

1.3 De kinderen staan sinds januari 2019 onder toezicht van een gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI. De GI heeft het gezin aanvankelijk aangemeld bij de organisatie om de huidige opvoedsituatie te onderzoeken en om te kijken wat het woonperspectief is van de kinderen. Na de (tijdelijke) breuk omstreeks maart 2021 is deze opdracht gewijzigd in gezinsbegeleiding.

1.4 De jeugdprofessional is vanaf december 2020 tot en met 21 juni 2021 vanuit de organisatie bij het gezin betrokken geweest.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional onvolledige, onjuiste administratie. De jeugdprofessional heeft erkend dat fouten zijn gemaakt met betrekking tot de persoonsgegevens en haar handelen toegelicht.

3.1.2 Uit de toelichting bij dit klachtonderdeel en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, maakt het College op dat dit verwijt in het bijzonder ziet op foutieve informatie met betrekking tot persoonsgegevens in de verslagen van de jeugdprofessional. Tevens heeft de moeder aangevoerd geen afschrift van de (definitieve) verslagen te hebben ontvangen.
De jeugdprofessional heeft erkend dat fouten zijn gemaakt met betrekking tot de persoonsgegevens en zij heeft toegelicht dat dit enerzijds is gekomen door een verkeerde en niet tijdige invoer van gegevens in het systeem en anderzijds doordat de jeugdprofessional zelf in het eindrapport abusievelijk het huisnummer heeft omgedraaid. Wat betreft het verstrekken van afschriften van de verslagen heeft de jeugdprofessional aangevoerd dat er geen tussenevaluatie is opgesteld en dat van het intakeformulier niet standaard een afschrift wordt verstrekt. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat zij aan de moeder geen afschrift heeft verstrekt van de definitieve versie van het eindrapport, omdat de moeder in het laatste gesprek erg boos was. Uiteindelijk heeft de moeder de definitieve versie van het eindrapport ontvangen via de rechtbank.
Het College overweegt dat in artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) het recht op rectificatie/correctie voor een cliënt is opgenomen. Dit recht is eveneens opgenomen in artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Het recht op rectificatie/correctie houdt in dat tenminste feitelijke onjuistheden (zoals een verkeerd adres of een verkeerde geboortedatum) gecorrigeerd dienen te worden. Het is het College gebleken uit de inhoud van het dossier en de onweersproken toelichting van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, dat de jeugdprofessional de fouten met betrekking tot de persoonsgegevens heeft gecorrigeerd. Deze (gecorrigeerde) fouten hadden geen consequenties voor de moeder dan wel het gezin waaraan de jeugdprofessional hulpverlening bood. De jeugdprofessional heeft echter niet de gecorrigeerde (en definitieve) versie van het eindrapport aan de moeder verstrekt. Hoewel het beter was geweest wanneer de jeugdprofessional de gecorrigeerde versie van het eindrapport wel zelf aan de moeder had verstrekt, is het College alles overziend van oordeel dat de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden dat zij een onvolledige, onjuiste administratie heeft bijgehouden.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat er geen intake heeft plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het is het College uit de inhoud van het dossier gebleken dat op 3 december 2020 een kennismakings- en intakegesprek heeft plaatsgevonden op locatie bij [de organisatie 2], waarbij onder meer de jeugdprofessional en de moeder aanwezig waren. Gelet hierop is het College van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional grensoverschrijdend gedrag. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Allereerst merkt het College op dat de onderbouwing van dit klachtonderdeel specifiek ziet op het voorval tijdens het onverwachte huisbezoek in december 2020. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken.
De moeder heeft aangevoerd dat de jeugdprofessional zich grensoverschrijdend heeft gedragen door zonder toestemming en zonder aankondiging de badkamer binnen te lopen, terwijl de kinderen gezamenlijk in bad zaten. De jeugdprofessional heeft aangevoerd dat zij toestemming heeft gevraagd aan de moeder om binnen te komen én om haar te mogen volgen naar de badkamer en dat zij deze toestemming ook heeft gekregen. Op 20 januari 2021 heeft een herstelgesprek plaatsgevonden. De moeder heeft verklaard dat tijdens dit gesprek ook het voorval is besproken en dat de jeugdprofessional toen heeft erkend dat zij beter niet de badkamer in had moeten gaan. Op 3 augustus 2021 heeft de moeder tegen de jeugdprofessional aangifte gedaan naar aanleiding van het voorval.
Het College constateert dat de lezing van partijen over het voorval niet overeenkomt. Nu aan het woord van de één niet meer geloof wordt gehecht dan aan het woord van de ander, kan het verwijt van de moeder niet gegrond worden verklaard. Het College kan de feiten die ten grondslag liggen aan het verwijt immers niet vaststellen. Het College merkt hierbij wel op dat wanneer sprake is van een situatie waarbij niet is uit te sluiten dat de situatie gevoelens van ongemak dan wel schending van privacy oplevert, de jeugdprofessional dient na te gaan of er desalniettemin sprake is van een reden om zich in die betreffende situatie te begeven.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional onprofessioneel gedrag. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 Het College merkt op dat de onderbouwing van dit klachtonderdeel specifiek ziet op het voorval tijdens het huisbezoek op 13 januari 2021. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken.
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij zich onprofessioneel heeft gedragen door bij het opstellen van een weekschema tijdens het huisbezoek zich niet te houden aan de stoplichtmethode welk hulpmiddel zij samen met de ouders had afgesproken te hanteren. De jeugdprofessional heeft haar rapportage van dit huisbezoek overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de moeder toegelicht kennis te hebben genomen van de rapportage. Zij herkende zich ten dele in de weergave van het voorval. Zij stelde dat er geen sprake was van een ruzie tussen de ouders, maar van een escalatie tussen de vader en de jeugdprofessional. Op 20 januari 2021 heeft een herstelgesprek plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de vader om de samenwerking te bespreken. In de notulen van het verslag is hierover onder andere opgenomen: “[De jeugdprofessional] geeft aan dat ze begrijpt dat ze een verkeerde inschatting heeft gemaakt. [De jeugdprofessional] had verwacht dat vader genoeg zou hebben aan een dag om het schema te laten bezinken en te begrijpen, maar ziet in dat dit te snel is geweest. [De vader] en [de jeugdprofessional] geven aan wel vertrouwen in elkaar te hebben.”
Het College overweegt dat de rapportage van de jeugdprofessional van het huisbezoek uitgebreid is en goed te volgen. Bovendien heeft één week na het huisbezoek, op 20 januari 2021, een herstelgesprek plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft aldus haar best gedaan de frictie weg te nemen die was ontstaan naar aanleiding van het voorval tijdens het huisbezoek en zij heeft hierbij ook tegelijk gereflecteerd op haar handelen.
Alles overziend is het College van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de jeugdprofessional zich onprofessioneel heeft gedragen tijdens het huisbezoek op 13 januari 2021.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 5

3.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij liegt. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5.2 Het College begrijpt uit de toelichting bij dit klachtonderdeel dat dit verwijt specifiek ziet op de wijze waarop de jeugdprofessional heeft gehandeld na het voorval tijdens het onverwachte huisbezoek in december 2020. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel zal het College zich daarom ook hiertoe beperken.
De moeder voert aan dat de jeugdprofessional lange tijd heeft volgehouden dat het voorval heeft plaatsgevonden in februari 2021 en dat zij volhardt dat de moeder toestemming zou hebben gegeven om haar te volgen naar de badkamer. Ter onderbouwing van haar standpunt voert de moeder aan dat het voorval aanvankelijk beschreven stond in het eindrapport, maar dat de desbetreffende passage na tussenkomst van de GI is verwijderd. Hierover heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht verklaard dat de hoop was dat de moeder met het verwijderen van de passage tevreden zou zijn.
De jeugdprofessional heeft op een later moment verklaard, en tijdens de mondelinge behandeling van de klacht herhaald, dat zij abusievelijk in eerste instantie had genoteerd dat het voorval had plaatsgevonden in februari 2021. De jeugdprofessional handhaaft, onder verwijzing naar haar verweer bij klachtonderdeel 3, dat zij toestemming had van de moeder.
Het College acht het verwijt dat de jeugdprofessional liegt verstrekkend. Immers, volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal wordt onder liegen verstaan: “met opzet onwaarheden spreken”. Hoewel de moeder desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling van de klacht van mening is en blijft dat de jeugdprofessional met opzet onwaarheden heeft gesproken, is het College van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de jeugdprofessional enige intentie had om opzettelijk onwaarheden te verkondigen. De jeugdprofessional heeft erkend dat het voorval heeft plaatsgevonden in december 2020 en niet in februari 2021 zoals zij aanvankelijk had genoteerd in het eindrapport. Daarnaast heeft het College reeds onder punt 3.3.2 van deze beslissing geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of de jeugdprofessional toestemming heeft gevraagd en gekregen om de moeder te volgen naar de badkamer. Tot slot volgt het College de moeder niet in haar standpunt dat uit het verwijderen van de passage uit het eindrapport zou blijken dat de jeugdprofessional heeft gelogen, mede gelet op de in dit kader overgelegde correspondentie tussen de jeugdprofessional en de GI.
Alles overziend is het College van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de jeugdprofessional heeft gelogen.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is op 11 juli 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. S.C. van Duijn (voorzitter), mevrouw C.M.M. Bruil en de heer E.A.J. Ouwerkerk (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. S. Pijper (secretaris) en mevrouw mr. T.S.A. Kloos (tweede secretaris).

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. S. Pijper, secretaris