21.267Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
05/05/2022
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Overig
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Deskundige beroepsuitoefening (2,B), Toestemming voor de professionele relatie (8,G)
Een kindbehartiger heeft de meldcode grotendeels gevolgd, maar heeft niet volledig recht gedaan aan de meldcode. Daarnaast wordt haar verweten dat zij de privacy van de kinderen heeft geschonden en het traject onvoldoende heeft afgesloten. Verder zijn twee klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is [vader], hierna te noemen: de vader. De gemachtigde van de vader is [gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als zelfstandig kindbehartiger onder de naam [naam instelling]. De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Sinds [datum] 2018 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is mevrouw mr. E. Lam, werkzaam bij &jeugd.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022 in aanwezigheid van de gemachtigde van de vader, de jeugdprofessional en haar gemachtigde. Als toehoorder is aanwezig geweest: een vertrouwenspersoon van AKJ.

Het College heeft kennisgenomen van het klaagschrift (ontvangen op 3 juni 2021), het verweerschrift (ontvangen op 7 september 2021) en de pleitnotitie van de gemachtigde van de vader.

1     De feiten

1.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen met zijn ex-partner, hierna te noemen: de moeder. De zoon is geboren in 2004 en de dochter in 2006 (hierna: de kinderen).

1.2 De ouders zijn in 2009 gescheiden. De vader heeft sinds 2012 het eenhoofdig gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vader. Sinds 2018 hebben zij geen contact meer met de moeder.

1.3 Op 28 februari 2018 heeft de vader zich gewend tot de [instelling] om de belangen van de kinderen te behartigen in het contact met de moeder. De directeur van deze organisatie heeft daarop de jeugdprofessional als kindbehartiger bij de kinderen betrokken. Op 18 juni 2018 heeft de jeugdprofessional aan de vader, de advocaten en de vertrouwenspersoon van moeder laten weten haar taken neer te leggen. Op 4 oktober 2018 heeft zij een melding gedaan bij Veilig Thuis.

2     De ontvankelijkheid

2.1. De jeugdprofessional beroept zich op artikel 6.5 van het Tuchtreglement, versie 1.4 (hierna ook: het Tuchtreglement). Een deel van de klachten is niet binnen de daarvoor geldende termijn van drie jaar ingediend, zodat de klachten gedeeltelijk zijn verjaard. Ook beroept zij zich op artikel 7.9 van het Tuchtreglement. Er is reeds in een met voldoende waarborgen omklede procedure op (een deel van) de klachten beslist. De jeugdprofessional verbindt daaraan het verzoek de klachten waarover al een oordeel is gegeven niet in behandeling te nemen.

2.2. De vader stelt zich op het standpunt dat hij in al zijn klachten kan worden ontvangen. De klachtonderdelen vallen binnen de verjaringstermijn en volgens vaste jurisprudentie van het College van Toezicht en het College van Beroep is een procedure bij de klachtencommissie niet vergelijkbaar met een tuchtprocedure, zodat artikel 7.9 van het Tuchtreglement niet van toepassing is.

2.3. Het College zal eerst het beroep van de jeugdprofessional op artikel 7.9 van het Tuchtreglement beoordelen.

2.4. Omdat het klaagschrift op 3 juni 2021 is ingediend, is het Tuchtreglement versie 1.4 van toepassing. Volgens artikel 7.9 van dit reglement kan het College beslissen een klacht niet in behandeling te nemen indien blijkt dat daarover eerder een beslissing is genomen in een andere met voldoende waarborgen omklede procedure. Het College zal met toepassing van dit artikel de vader niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen 1 en 4. Het College overweegt daartoe als volgt.

2.5. De vader heeft op 16 oktober 2018 bij de [stichting] een klacht ingediend over de werkwijze van de jeugdprofessional. Deze klacht bestaat uit verschillende componenten. De klachtonderdelen 1 en 4 die de vader bij dit College heeft ingediend, hebben naar aard en inhoud dezelfde strekking als de componenten 2e.1. en 1e, derde gedachtestreepje van de klacht bij [de stichting]. De Klachtenfunctionaris heeft daarop beslist in een, naar het oordeel van het College, met voldoende waarborgen omklede procedure als bedoeld in artikel 7.9 van het Tuchtreglement. De Klachtenfunctionaris is onafhankelijk en de procedure wordt gekenmerkt door hoor en wederhoor. De beslissing van de Klachtenfunctionaris wordt schriftelijk meegedeeld aan de klager, kindbehartiger en [de stichting]. Daarin worden de bevindingen van het onderzoek van de klacht gemotiveerd, eventuele adviezen voor verbetermaatregelen neergelegd en in voorkomende gevallen de klager vervolgstappen in overweging gegeven.

De jurisprudentie waarop de vader zich beroept, houdt in dat de klachtenprocedure en tuchtrechtelijke procedure naast elkaar kunnen bestaan vanwege de verschillen in aard en doelstelling van beide procedures (19.012B, 21.163Ta). Het College is van oordeel dat in deze zaak die verschillen zich niet of in mindere mate laten gelden. Doelstelling van beide procedures is de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening, doordat een (bij SKJ dan wel [de stichting]) geregistreerde (jeugd)professional (/kindbehartiger) kan worden beoordeeld op zijn of haar professionele handelen en daarvan kan leren. Dat de beslissing van de Klachtenfunctionaris, anders dan die van het tuchtcollege niet wordt gepubliceerd (en daarmee niet bijdraagt aan de lering van de hele beroepsgroep), acht het College in deze zaak, gezien de feiten en omstandigheden daarvan, niet van doorslaggevende betekenis. Omdat de gewraakte gedragingen, indien gegrond, niet tot een zware maatregel zouden leiden, kent het College ook geen betekenis toe aan het feit dat de procedure voor de Klachtenfunctionaris, anders dan de tuchtrechtprocedure, niet de mogelijkheid kent een maatregel op te leggen. Overigens lijkt de vader ook niet uit te zijn op een maatregel voor de jeugdprofessional. Zijn belang bij deze procedure, zo leidt het College af uit de verklaringen van zijn gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling, is er vooral in gelegen de jeugdprofessional te laten inzien dat haar werkwijze niet juist is geweest. Naar het oordeel van het College is dat belang met de procedure voor de Klachtenfunctionaris reeds afdoende gediend. Het College ziet overigens geen rechtens te respecteren belang dat ertoe noodzaakt de jeugdprofessional ermee te belasten zich voor dezelfde gedragingen opnieuw te laten verantwoorden.

2.5 Dit betekent dat aan het College alleen nog voorliggen de klachtonderdelen 2, 3 en 5.

Omdat vaststaat dat deze klachtonderdelen binnen de daarvoor geldende termijn zijn ingediend, behoeft het beroep van de jeugdprofessional op verjaring geen bespreking.

3     Het beoordelingskader

De vraag die het College in deze zaak moet beantwoorden is of de jeugdprofessional heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend jeugdprofessional verwacht mag worden. Het College gaat hierbij uit van de op dat moment geldende professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen). Het gaat het er niet om of de jeugdprofessional beter anders had kunnen handelen.

4     Beoordeling van de klacht

De klachtonderdelen 2, 3 en 5 worden hieronder weergegeven en beoordeeld.

4.1 Klachtonderdeel 2

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij de privacy van de vader en zijn kinderen heeft geschonden door zonder toestemming het eindverslag aan de moeder te sturen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.1.2 Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is en overweegt daartoe als volgt.

De jeugdprofessional heeft op 10 juli 2018 het eindverslag van het kindbehartigerstraject naar de advocaten van de moeder en de vader gestuurd. Dit is conform de afspraak die de advocaat van de vader en de directeur van de [de instelling] op 28 februari 2018 hebben gemaakt en diezelfde dag per e-mail is bevestigd door de advocaat van de vader. Het verzenden van het verslag aan beide ouders, eventueel via hun advocaten, is ook de vaste werkwijze van de kindbehartiger. Dat de jeugdprofessional in haar e-mailbericht van 28 april 2018 aan de vader bericht dat zij het verslag aan de vader en de gemeente zal sturen, een bericht dat de vader haar op 19 en 20 juni in herinnering brengt en waaraan hij haar wil houden, is, zoals zij zelf aanvoert, verwarrend, maar doet niet af aan de afspraak die bij aanvang van het kindbehartigerstraject met de vader is gemaakt. De jeugdprofessional heeft volgens die afspraak (en nadat zij daarover advies heeft gevraagd bij [de instelling]) gehandeld. Dat de vader eenzijdig op die afspraak terug heeft willen komen, kan haar niet worden verweten.

4.2 Klachtonderdeel 3

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij de cliënten (het College begrijpt: de kinderen) niet de kans heeft gegeven het traject af te sluiten. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2.2. Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is en overweegt daartoe als volgt.

De advocaat van de vader heeft op 19 juni 2018 aan de jeugdprofessional bericht dat de kinderen behoefte hadden aan een eindgesprek. De jeugdprofessional heeft daarop laten weten dat zij best een afsluitend gesprek met de kinderen wil, maar niet in aanwezigheid van de vader en de advocaat van de vader, omdat dit ‘niet kindvriendelijk en drukverhogend [is] voor de kinderen’. De jeugdprofessional heeft toegelicht dat de eis om de vader of zijn advocaat bij het gesprek met de kinderen aanwezig te laten zijn, haar duidelijk maakte dat de kinderen belast werden met de strijd tussen de ouders. Omdat haar rol de kinderen alleen maar verder leek te belasten, heeft zij in hun belang besloten om verder geen contact meer met hen te zoeken. Wel heeft zij de kinderen een briefje gestuurd over haar vertrek. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional aldus weloverwogen, met het belang van de kinderen voor ogen, en navolgbaar gehandeld. Dat dit ertoe heeft geleid dat de kinderen niet het traject met haar hebben kunnen afsluiten, kan haar niet worden verweten.

4.3 Klachtonderdeel 5

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan zonder de zorgvuldigheid toe te passen die daarbij hoort. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3.2 Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is en overweegt daartoe als volgt. De vraag of de jeugdprofessional met haar melding bij Veilig thuis de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling (verder: de meldcode). Daarin zijn vijf stappen opgenomen die een professional moet doorlopen alvorens hij of zij een zorgmelding doet bij Veilig Thuis. Deze vijf stappen zijn:

  1. Breng signalen in kaart. De kindcheck is onderdeel van deze stap.
  2. Overleg met een collega. Raadpleeg eventueel Veilig Thuis: het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.
  3. Ga in gesprek met de betrokkene(n).
  4. Weeg het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Neem bij twijfel altijd contact op met Veilig Thuis.
  5. Neem een beslissing. Is melden noodzakelijk? Of is hulp verlenen of organiseren (ook) mogelijk?

Volgens de jeugdprofessional heeft zij nadat zij haar taken als kindbehartiger had neergelegd, contact gezocht met Veilig Thuis vanwege haar zorgen over de kinderen. Omdat haar toen werd medegedeeld dat er bij een zorgmelding contact zou worden gezocht met [de instelling 2], heeft de jeugdprofessional [de instelling 2] zelf benaderd. [De instelling 2] liet weten dat het traject van contactherstel tussen de moeder en de kinderen weer zou worden opgepakt. De jeugdprofessional heeft er, na overleg met haar collega’s vanuit de Beroepsorganisaties, vervolgens voor gekozen (nog) geen melding bij Veilig Thuis te doen.

Op 28 september 2018 heeft de jeugdprofessional in een e-mail aan beide ouders en [de instelling 2] gevraagd of het contactherstel tussen de moeder en de kinderen al had plaatsgevonden. De moeder heeft haar daarop bericht dat zij de kinderen nog altijd niet had gezien en ook niet was benaderd door het [de instelling 2]. De vader heeft haar op 3 oktober 2018 bericht over hetgeen er sinds juli 2018 is gebeurd om het contact tussen de kinderen en de moeder te herstellen. [De instelling 2] heeft niet op de e-mail van de jeugdprofessional gereageerd. Op 4 oktober 2018 heeft de jeugdprofessional een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. De dag daarna, op 5 oktober 2018, heeft de jeugdprofessional aan de vader per e-mail laten weten: “[…] De reden voor mij om alsnog een melding te doen is dat de kinderen nog altijd geen contact hebben met hun moeder en de pogingen vanuit jullie zoals ik begrijp niet tot een oplossing hebben geleid. […] Maar nu blijkt dat er zes maanden later nog geen contactherstel heeft plaatsgevonden, om welke reden dan ook, vind ik dat ik vanuit mijn positie als Kindbehartiger, wel een melding moet doen. […]”.

Uit het voorgaande leidt het College af dat de jeugdprofessional de meldcode grotendeels heeft gevolgd, maar niet volledig recht heeft gedaan aan stap drie: het in gesprek gaan met betrokkenen. Het per e-mail informeren van de vader en de moeder over (haar voornemen tot het doen van) de zorgmelding is niet ‘in gesprek gaan met betrokkenen’. Weliswaar kan in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer daarmee de veiligheid van betrokkenen ernstig in het geding is, er voor worden gekozen om niet met de ouders en/of jeugdigen in gesprek te gaan (vgl. de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming, herziene versie 2020), maar van een dergelijke uitzonderlijke situatie is niet gebleken.

Door het niet volledig doorlopen van de meldcode heeft de jeugdprofessional artikel B (Bevordering deskundigheid) van de Beroepscode en artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) geschonden.

5     Conclusie

5.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional (alleen) met betrekking tot klachtonderdeel 5 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat zij naar de indruk van het College overigens in een gecompliceerde situatie op zorgvuldige wijze, en met het belang van de kinderen voor ogen, haar taken als kindbehartiger heeft vervuld en er tijdens de mondelinge behandeling bovendien blijk van heeft gegeven op haar handelen te (kunnen) reflecteren, ziet het College geen aanleiding haar een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.

6     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • verklaart de vader niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 4;
  • klachtonderdelen 2 en 3 zijn ongegrond;
  • klachtonderdeel 5 is gegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Deze beslissing is op 5 mei 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent (voorzitter), mevrouw D.J.E. de Graaf en de heer E.A.J. Ouwerkerk (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door secretarissen mevrouw mr. E.C. Abbing en mevrouw mr. L.C. van der Meij.

mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent, voorzitter

mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris