21.481Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
22/02/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Artikel beroepscode:
Uitwisselen van informatie (11, J), Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4, D), Inzage in het dossier (17, M)
Een sociaal werker heeft de moeder niet de gelegenheid gegeven om te reageren op het VTO en heeft de privacy van de moeder geschonden door het VTO te verstrekken aan de vader zonder gezag.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als sociaal werker bij [het lokaal team], hierna: het lokaal team. De jeugdprofessional stond tot [datum] 2022 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. M.C. van Mepellen Scheppink, advocaat te Rotterdam.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023 in aanwezigheid van de moeder en haar gemachtigde. De jeugdprofessional en haar gemachtigde hebben voorafgaand aan de behandeling laten weten dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.

Het College gaat uit van:

  • het klaagschrift ontvangen op 28 september 2021;
  • het verweerschrift ontvangen op 8 februari 2022;
  • de conclusie van repliek ontvangen op 22 februari 2022;
  • de conclusie van dupliek ontvangen op 11 maart 2022;
  • de beslissing van het College van Toezicht ten aanzien van de ontvankelijkheid van 2 mei 2022;
  • het verweerschrift ontvangen op 13 juni 2022, en;
  • wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft een minderjarige zoon, geboren in 2007.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de zoon, zijn sinds augustus 2007 uit elkaar. De zoon woonde nadat de ouders uit elkaar gingen bij de moeder en de moeder was destijds belast met het eenhoofdig gezag. Sinds 13 april 2021 wordt het ouderlijk gezag over de zoon gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.

1.3 De jeugdprofessional is sinds 10 november 2020 betrokken bij het gezin in het vrijwillig kader, nadat de vader van de zoon in oktober 2020 zorgen over de zoon heeft gemeld bij het lokaal team.

1.4 Op 2 december 2020 vindt een escalatie plaats tussen de moeder en de zoon. Daarna vertrekt de zoon naar de vader en wenst daar te blijven.

1.5 Op 23 december 2020 heeft de jeugdprofessional aan de moeder medegedeeld dat er een verzoek tot onderzoek, hierna: VTO, gedaan moet worden om zicht te krijgen op welke verblijfplaats voor de zoon het meest passend is.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit 3 klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij het VTO partijdig heeft opgesteld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 De moeder geeft ter onderbouwing van haar klacht diverse voorbeelden, onder andere dat de jeugdprofessional weinig contact met haar heeft gehad in de periode voorafgaand aan het VTO, onderdeel 4 van het VTO niet is ingevuld, dat er volgens de jeugdprofessional mogelijk sprake is van individuele problematiek bij de moeder, de school, gastouder of kinderdagverblijf nog gesproken moet worden en dat in het VTO een zorgmelding uit 2018 wordt aangehaald. Het College acht het klachtonderdeel ongegrond en overweegt daartoe als volgt. Op grond van de door de moeder gegeven voorbeelden kan niet worden geoordeeld dat de jeugdprofessional het VTO partijdig heeft opgesteld. Dat het VTO in het voordeel van vader is opgesteld volgt volgens het College niet uit de stukken en is door de moeder niet voldoende onderbouwd. Er kan de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de moeder niet de gelegenheid heeft gegeven om te reageren op het VTO. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het College acht het klachtonderdeel gegrond en overweegt daartoe als volgt. Op grond van artikel M van de Beroepscode (Verslaglegging/Dossiervorming) dient betrokkenen de mogelijkheid worden geboden om te reageren op een VTO. De jeugdprofessional heeft in haar verweerschrift niet aangetoond dat zij de moeder de gelegenheid heeft gegeven om op het VTO te reageren. Dit gegeven staat voor het College dus vast. Op 5 januari 2021 heeft de jeugdprofessional de moeder namelijk een e-mail gestuurd (pagina 117 van bijlage 1B bij het klaagschrift) waarin zij schrijft: “Bijgaand ontvang je het Verzoek tot Onderzoek, zoals dit is verzonden aan de Raad van de Kinderbescherming”. Voorafgaand aan deze e-mail is zij slechts op 23 december 2020 telefonisch door de jeugdprofessional geïnformeerd dat zij een VTO zal gaan doen. Hierbij is de moeder door de jeugdprofessional geïnformeerd wat de reden van het VTO is, maar de inhoud is niet besproken.

De jeugdprofessional stelt in haar verweerschrift dat een schriftelijke reactie niet kon worden afgewacht gelet op de korte tijd tot de geplande Jeugdbeschermingstafel op 12 januari 2021 en het spoedeisende karakter van de zaak. Zij heeft echter niet onderbouwd waar het spoedeisende karakter in was gelegen. Hoewel er situaties kunnen bestaan waarbij het vragen van de visie van betrokkenen op een later moment kan plaatsvinden omdat de acute onveiligheid van de minderjarige dat vergt, is volgens het College in de onderhavige situatie door de jeugdprofessional onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijk acute situatie sprake was. Tevens is niet gebleken dat de Jeugdbeschermingstafel niet op een later moment dan 12 januari 2021 kon plaatsvinden, zodat de moeder de gelegenheid geboden had kunnen worden om op het VTO te reageren. De jeugdprofessional heeft, door de moeder niet de gelegenheid te geven om te reageren op het VTO, gehandeld in strijd met hetgeen is voorgeschreven in de Handleiding Verzoek tot Onderzoek en artikel M van de Beroepscode. Daarnaast heeft de jeugdprofessional met haar handelen een inbreuk gemaakt op artikel D van de Beroepscode (Vertrouwen). Dit artikel schrijft voor dat de jeugdprofessional een bijdrage dient te leveren aan het vertrouwen in de jeugdhulp, waarbij de basis voor deze bijdrage ligt in het werken vanuit de beroepswaarden en -normen, zoals geformuleerd in de beroepsstandaard. Hoewel de jeugdprofessional in haar verweerschrift terecht stelt dat in spoedeisende gevallen de schriftelijke reactie van betrokken kan worden nagezonden, heeft zij dit in haar e-mail van 5 januari 2021 niet aan de moeder laten weten en heeft zij, zoals reeds beschreven, de spoedeisendheid van de casus niet onderbouwd. Met verwijzing naar beslissing 21.368Ta van 18 februari 2022 van het College van Toezicht, onder 3.2.2, overweegt het College dat indien er wél sprake geweest was van een dergelijk acute situatie waarin de schriftelijke reactie van de moeder niet afgewacht had kunnen worden, het gebruikelijk is om het VTO als concept aan te bieden en de moeder te vragen een reactie na te sturen. Dat de moeder zelf op 8 januari 2021 een schriftelijke reactie aan de Jeugdbeschermingstafel en de jeugdprofessional heeft nagezonden doet hier niet aan af. Door niet te handelen in overeenstemming met de beroepsstandaard heeft de jeugdprofessional het vertrouwen van de moeder in de jeugdhulp geschaad.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de privacy van de moeder heeft geschonden door het VTO te verstrekken aan de vader. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 De jeugdprofessional heeft de moeder, als gezagdragende ouder, op 6 januari 2021 per e-mail (pagina 113 van bijlage 1B bij het klaagschrift) verzocht om toestemming voor het delen van het VTO met de vader van de zoon. Verder staat er in de e-mail dat de toestemming, gelet op de geplande Jeugdbeschermingstafel graag per omgaande wordt ontvangen en, indien de moeder geen toestemming verleent, er intern overleg bij het lokaal team volgt. Diezelfde avond laat de moeder per e-mail (pagina 108 van bijlage 1B bij het klaagschrift) aan de jeugdprofessional weten dat zij geschrokken is van de inhoud van het VTO en dat zij een schriftelijke reactie wenst te geven, alvorens zij toestemming geeft voor het delen van het VTO met de vader. Naar aanleiding van dit bericht heeft de jeugdprofessional op 7 januari 2021 overleg gevoerd met de betrokken jeugdprofessionals, een gedragswetenschapper en de teamleider van het lokaal team. Tijdens dit gesprek is besloten het rapport aan de vader zonder gezag te sturen, zonder de toestemming van de moeder af te wachten.

Het College acht het klachtonderdeel gegrond en overweegt daartoe als volgt. In artikel J van de Beroepscode (Vertrouwelijkheid) is bepaald dat de jeugdprofessional informatie over de jeugdige cliënt, diens ouders/opvoeders en hun omstandigheden vertrouwelijk behandelt. Op grond van dit artikel dient de jeugdprofessional toestemming aan een wettelijk vertegenwoordiger te vragen als zij meent dat het noodzakelijk is om met derden vertrouwelijke informatie uit te wisselen. In dit kader is van belang dat de moeder de enige wettelijk vertegenwoordiger was van de zoon ten tijde van het VTO, omdat zij het eenhoofdig gezag over de zoon droeg. Ten aanzien van een ouder zonder gezag is in artikel 1:377c Burgerlijk Wetboek bepaald dat deze desgevraagd recht op informatie heeft. Er is dus geen sprake van een actieve informatieplicht voor de jeugdprofessional naar de vader zonder gezag.

Het College begrijpt dat, gelet op de aanwezigheid van de vader bij de Jeugdbeschermingstafel, het wenselijk kan zijn dat de vader zonder gezag over bepaalde informatie beschikt. Het verweer van de jeugdprofessional dat de Raad van de Kinderbescherming het van belang acht dat alle aanwezigen voorafgaand aan de Jeugdbeschermingstafel kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het VTO gaat naar het College echter niet op. Naar het oordeel van het College volgt uit de e-mail van 6 januari 2021 dat de jeugdprofessional zich bewust was van het feit dat de toestemming van de moeder nodig was voordat zij het VTO aan de vader zonder gezag mocht verstrekken. Door de goedkeuring van de moeder niet af te wachten heeft de jeugdprofessional de privacy van de moeder geschonden en een inbreuk gemaakt op artikel J van de Beroepscode. Het College kan deze handelswijze van de jeugdprofessional niet volgen, temeer zij de spoedeisendheid van de casus in haar verweerschrift niet heeft onderbouwd en de moeder, zoals beschreven in paragraaf 3.2.2, geen mogelijkheid heeft gehad om haar zienswijze op het VTO naar voren te brengen.

Tevens is het College van oordeel dat de jeugdprofessional in strijd heeft gehandeld met artikel D van de Beroepscode (Vertrouwen). Door de moeder om toestemming te vragen maar vervolgens te handelen zonder de reactie van de moeder af te wachten heeft de jeugdprofessional de rol van de moeder met gezag miskend en haar vertrouwen geschaad.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4     Maatregel: berisping zonder openbaarmaking

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de maatregel op te leggen van berisping zonder openbaarmaking. De jeugdprofessional heeft ten aanzien van 2 van de 3 klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en met haar handelen inbreuk gemaakt op meerdere normen van de professionele beroepsstandaard. Bij het bepalen van een passende maatregel neemt het College in overweging dat de jeugdprofessional in haar verweerschrift heeft gereflecteerd op haar handelen maar ook dat zij (en haar gemachtigde) niet bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig zijn geweest. Alles overziend acht het College de maatregel van een berisping zonder openbaarmaking passend en geboden. Het openbaar maken van de maatregel zou met zich meebrengen dat deze maatregel, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, gedurende vijf jaar zichtbaar is in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd van SKJ. Het College ziet af van de openbaarmaking, gelet op wat hiervoor al is overwogen en omdat de onderhavige klacht de eerste tuchtklacht is die tegen de jeugdprofessional is ingediend en behandeld door het College.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdeel 1 is ongegrond;
  • klachtonderdelen 2 en 3 zijn gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping zonder openbaarmaking op.

Deze beslissing is op 22 februari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. R. Orie (voorzitter), D.J.E. De Graaf en H.A. Ten Hove (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. B. van Amerongen (secretaris).

mr. R. Orie, voorzitter
mr. B. van Amerongen, secretaris