22.354Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
22/03/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Veilig thuis
Oordeel:
Gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Artikel beroepscode:
Informatievoorziening (7,F), Macht en afhankelijkheid (6,H), Beëindiging van de professionele relatie (9, I), Samenwerking in de hulp- en dienstverlening (19,N,O)
Een triage medewerker van Veilig Thuis heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan het handelingsprotocol en daarmee meerdere normen van de Beroepscode geschonden.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder.

Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als triage medewerker bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional  geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd.

De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de gemachtigde van de moeder. De werkbegeleider van de jeugdprofessional, tevens werkzaam bij Veilig Thuis, is als toehoorder van de jeugdprofessional aanwezig geweest. Vanuit SKJ was één toehoorder aanwezig.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 26 oktober 2022), het verweerschrift (ontvangen op 21 december 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2015 en de jongste dochter is geboren in 2020.

1.2 De moeder en de vader van de oudste dochter zijn niet bij elkaar. Zij delen het ouderlijk gezag over de oudste dochter. De jongste dochter is geboren uit de keuze van de moeder voor alleenstaand ouderschap. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over haar jongste dochter. Sinds 2 september 2020 is het hoofdverblijf van de oudste dochter bij haar vader. De moeder heeft een zorgregeling met haar oudste dochter.

1.3 Op 30 juli 2020 worden de dochters onder toezicht gesteld. Op 2 september 2020 wordt de jongste dochter in een pleeggezin geplaatst naar aanleiding van een spoed uithuisplaatsing.

1.4 De jeugdprofessional was van 29 juni 2020 tot 24 juli 2020, voorafgaand aan het verzoek tot onderzoek, betrokken bij de moeder. Na afloop van het onderzoek was de jeugdprofessional vanaf 29 juli 2020 wederom betrokken.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht wordt hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 De klacht

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat de jeugdprofessional het handelingsprotocol niet heeft gevolgd en daardoor onzorgvuldig heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Voor de beoordeling van het klachtonderdeel zijn voor het College de volgende feiten relevant.
De moeder heeft op eigen initiatief contact opgenomen met Veilig Thuis vanwege zorgen die zij had rondom de opvoeding van haar oudste dochter. Op het moment dat duidelijk werd dat de beoogde hulpverlening ([praktijk voor hulpverlening]) niet snel op gang zou kunnen komen, heeft de jeugdprofessional, met toestemming van de moeder, een melding gemaakt bij Veilig Thuis om sneller voor de hulpverlening in aanmerking te komen. Op basis van de veiligheidsbeoordeling, die naar aanleiding van de melding heeft plaatsgevonden, is een medewerker van Veilig Thuis een onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft geleid tot een voorlopige ondertoezichtstelling en uiteindelijk wordt de jongste dochter via een spoeduithuisplaatsing bij een pleeggezin geplaatst. De jeugdprofessional geeft aan dat zij niet betrokken is geweest tijdens het onderzoek, maar dat zij ná het onderzoek opnieuw betrokken is geraakt om de moeder te kunnen ondersteunen.
Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional met haar handelen tekort is geschoten in de naleving van het Handelingsprotocol 2019 van Veilig Thuis, hierna te noemen het handelingsprotocol, en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst is het College van oordeel dat de jeugdprofessional haar rol vanuit de adviesfunctie duidelijk(er) had moeten maken aan de moeder. Uit artikelen 3.2 en 4.2 van het handelingsprotocol volgt immers dat de werkwijze en mogelijkheden van Veilig Thuis tijdens het eerste gesprek duidelijk gemaakt moeten worden aan de adviesvrager. Het eerste contact dat de moeder met Veilig Thuis had was met een collega van de jeugdprofessional. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdprofessional aangegeven dat zij ervan uit was gegaan dat deze collega de inhoud van de adviesfunctie aan de moeder duidelijk had gemaakt. De moeder gaf aan dat dit niet het geval was en dat zij daarom niet wist wat ze van de jeugdprofessional kon verwachten op het moment dat de jeugdprofessional het contact overnam. Het College verwijt het de jeugdprofessional dat zij bij aanvang van haar eerste contact met de moeder niet heeft gecontroleerd of haar adviesrol bij de moeder duidelijk was. Het College is daarmee van oordeel dat de jeugdprofessional heeft nagelaten om voldoende uitvoering te geven aan de artikelen 3.2 en 4.2 van het handelingsprotocol. Het College acht artikel F (Informatievoorziening in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden doordat de jeugdprofessional de moeder van onvoldoende noodzakelijke informatie heeft voorzien.

Aansluitend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional ook haar rol in de fase na het onderzoek onvoldoende heeft uitgelegd aan de moeder. Daarbij verwijt het College het de jeugdprofessional dat zij in de fase na het onderzoek een ondersteunde rol heeft aangenomen ten opzichte van de moeder, ondanks het feit dat het handelingsprotocol deze rol niet omschrijft. Het handelingsprotocol geeft aan dat het contact met de adviesvrager wordt afgerond zodra er voldoende waarborgen zijn dat de nodige stappen worden gezet gericht op het herstel. Het College is van oordeel dat de adviesfunctie van de jeugdprofessional was afgerond zodra de melding was gedaan. Het feit dat de jeugdprofessional wederom betrokken raakte nadat het onderzoek was afgerond heeft bij de moeder voor onduidelijkheid gezorgd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet goed wist wat de rol van de jeugdprofessional in deze fase inhield en dat de jeugdprofessional heeft nagelaten om dit aan de moeder uit te leggen. Het feit dat de rol van de jeugdprofessional op grond van het handelingsprotocol niet bestaat heeft bijgedragen aan deze onduidelijkheid. Daarbij was de betrokkenheid van de jeugdprofessional in deze fase ook intern onduidelijk. Dit blijkt uit een mail van 25 september 2020 van de jeugdprofessional aan de moeder. Het College acht op grond van het bovenstaande artikel N (Samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden. De onduidelijke rol van de jeugdprofessional heeft gezorgd voor een onvoldoende transparante hulpverlening vanuit Veilig Thuis. Het was voor de moeder niet duidelijk wie haar aanspreekpunt was gedurende de fase na het onderzoek. Daarbij acht het College artikel F (Informatievoorziening in de hulp – en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden doordat de jeugdprofessional heeft nagelaten om de moeder van relevante informatie te voorzien omtrent haar betrokkenheid na het onderzoek.
Verder staat het voor het College vast dat de jeugdprofessional met het maken van de melding de intentie had om sneller toegang te krijgen tot de beoogde hulpverlening. Artikel 4.8 van het handelingsprotocol behelst het maken van een ambtshalve melding. Dit artikel bepaalt dat Veilig Thuis de directbetrokkene informeert over de gevolgen die het maken van een ambtshalve melding heeft. Ongeacht het feit of de gemaakte melding al dan niet een ambtshalve melding is geweest, meent het College dat deze informatieverplichting ook in dit geval van toepassing is. De jeugdprofessional heeft de moeder om toestemming gevraagd voor het gebruiken van de eerder verstrekte informatie in de melding, maar daarbij heeft de jeugdprofessional nagelaten om de moeder te informeren over het proces dat volgt nadat een melding is gemaakt. De jeugdprofessional was zich ervan bewust dat mogelijk eerdere meldingen over de gezinssituatie van de moeder vrij zouden komen en dit tot een uitgebreidere veiligheidsbeoordeling kon leiden. Op grond van artikel 4.8 van het handelingsprotocol had zij deze mogelijkheid daarom met de moeder moeten bespreken. Het feit dat zij dit heeft nagelaten acht het College verwijtbaar en in strijd met artikel F (Informatievoorziening in de hulp- en dienstverlening) aangezien de moeder hierdoor niet over alle noodzakelijke en relevante informatie beschikte in haar afweging om akkoord te gaan met de melding.

Ten vierde verwijt het College de jeugdprofessional het dat zij slechts beperkt heeft onderzocht welke vormen van hulpverlening passend zouden zijn voor de moeder. Op grond van artikel 4.3 en 4.4 van het handelingsprotocol had de jeugdprofessional de moeder op meerdere manieren kunnen adviseren of ondersteunen in haar hulpvraag. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional de mogelijkheden die deze artikelen haar bieden onvoldoende heeft benut. Tijdens de mondelinge behandeling gaf de jeugdprofessional aan dat zij enkel contact heeft gezocht met de huisarts om hulpverlening vanuit [praktijk voor hulpverlening] in te zetten. Mede gelet op het feit dat de jeugdprofessional zich bewust was van de mogelijke gevolgen van de melding bij Veilig Thuis, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional eerst andere vormen van hulpverlening had moeten onderzoeken voordat zij overging tot het maken van die melding. Volgens het College heeft de jeugdprofessional de problematiek van de moeder onderschat en daarbij haar eigen expertise in de advisering en ondersteuning overschat. Veilig Thuis was niet de aangewezen organisatie om de moeder te helpen in haar hulpvraag. Gelet op de persoonlijke problematiek van de moeder had de jeugdprofessional zich moeten realiseren dat gespecialiseerde hulp en ondersteuning voor de moeder genoodzaakt was. Deze vorm van hulpverlening kon de jeugdprofessional vanuit haar beroepsdeskundigheid niet verlenen. De jeugdprofessional had de casus eerder uit handen moeten geven en de moeder moeten doorverwijzen naar passende hulpverlening. Het College is daarmee van oordeel dat de jeugdprofessional onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan artikelen 4.3 en 4.4 van het handelingsprotocol. Hierdoor is artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) geschonden, doordat de jeugdprofessional onvoldoende verschillende vormen van hulpverlening heeft onderzocht dan wel besproken met de moeder. Voorts acht het College artikel O (Beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode geschonden nu de jeugdprofessional de grenzen van haar eigen beroepsdeskundigheid onvoldoende heeft erkend.

Ten vijfde is het College van oordeel dat de jeugdprofessional het handelingsprotocol te buiten is gegaan door op een dusdanig vriendschappelijke manier met de moeder in contact te staan waardoor een afhankelijkheidsrelatie ontstond. Uit de stukken blijkt dat de moeder en de jeugdprofessional in het kader van de adviesgesprekken vrijwel dagelijks uitgebreid met elkaar in contact stonden, zowel telefonisch als via e-mail. Hoewel de ondersteuning en het advies op verschillende manieren kan worden vormgegeven, benadrukt het handelingsprotocol in hoofdstuk 4 dat de regie van de situatie bij de adviesvrager blijft. De moeder beschikte niet over deze regie in haar hulpvraag bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij zoveel mogelijk naast de moeder probeerde te staan zodat zij de moeder optimaal kon ondersteunen. Daarbij erkent de jeugdprofessional dat zij hierin haar professionele grenzen is verloren en dat zij zich, gedurende het contact met de moeder, te vriendschappelijk heeft opgesteld waardoor een vertrouwelijke band zich heeft ontwikkeld. Naar oordeel van het College is een afhankelijkheidsrelatie tot stand gekomen, waarbij de moeder erop vertrouwde dat de jeugdprofessional enkel zou handelen indien dit in het belang van de moeder zou zijn. Het College acht artikel H (Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) geschonden.
Tot slot acht het College het verwijtbaar dat de jeugdprofessional de professionele relatie met de moeder onzorgvuldig heeft afgesloten. De moeder gaf aan dat een duidelijke afsluiting van het contact niet heeft plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd en daarbij heeft zij aangegeven dat een afsluitende e-mail vanuit haar kant netjes geweest zou zijn. Door het niet zorgvuldig afsluiten van het contact met de moeder heeft de jeugdprofessional onvoldoende uitvoering gegeven aan artikel 4.8 van het handelingsprotocol. Dit levert een schending op van artikel I (Beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode.

3.1.3 Het College komt tot de conclusie dat het klachtonderdeel gegrond is.

4     Maatregel: berisping zonder openbaarmaking

4.1 Op grond van het voorgaande komt het College tot het oordeel dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het handelingsprotocol op meerdere punten niet en/of onvoldoende na te leven. De jeugdprofessional heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op meerdere normen van de professionele beroepsstandaard. Bij het bepalen van een passende maatregel neemt het College in overweging dat de jeugdprofessional heeft aangegeven dat zij het bewaken van haar professionele afstand tot een adviesvrager heeft meegenomen als leerpunt in haar werkbegeleiding. Tijdens de mondelinge behandeling is het College echter onvoldoende gebleken dat de jeugdprofessional daadwerkelijk heeft gereflecteerd op haar handelen en dat zij zich bewust is van het effect dat haar handelen op de moeder heeft gehad. De jeugdprofessional was niet in staat om andere concrete aandachtspunten te benoemen over haar handelen, wat zij daarvan heeft geleerd en hoe zij dit in het vervolg anders zou doen. Gelet op het feit dat meerdere normen van de Beroepscode zijn geschonden is het College van oordeel dat het enkel opleggen van een waarschuwing in dit geval niet passend is.
Alles overziend ziet het College aanleiding om de jeugdprofessional de maatregel van een berisping zonder openbaarmaking op te leggen. Het openbaar maken van de maatregel zou met zich meebrengen dat deze maatregel, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, gedurende vijf jaar zichtbaar is in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd van SKJ. Het College ziet af van de openbaarmaking omdat het de eerste keer is dat tegen de jeugdprofessional een klacht is ingediend. Daarbij hecht het College er waarde aan dat de jeugdprofessional haar handelen intern heeft besproken tijdens haar werkbegeleiding. Ook is het College ervan overtuigd dat de jeugdprofessional haar handelen in de toekomst zal aanpassen.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • het klachtonderdeel is gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van een berisping zonder openbaarmaking.

Deze beslissing is op 22 maart 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. M.L. Bondrager (voorzitter), W.M.P. van Engelen en J.C.W. de Laat (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. V. Dik (secretaris).

mr. M.L. Bondrager, voorzitter
mr. V. Dik, secretaris