21.473Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
16/05/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Veilig thuis
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4, D), Respect (5, E), Inzage in het dossier (17, M), Verslaglegging en dossiervorming (15, Toestemming voor de professionele relatie (8, G)
Een Veilig Thuis medewerker heeft het vertrouwen in de jeugdzorg beschadigd, de vader niet voldoende de gelegenheid gegeven om op ingediende stukken te reageren en niet conform de beroepsstandaard dossier gevormd. De Veilig Thuis medewerker wordt ook verweten dat zij aantoonbaar partijdig is voor de moeder.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader. De gemachtigde van de vader is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam bij Veilig Thuis. Vanaf [datum] 2018 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is de heer mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag.

De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 4 april 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Aan de zijde van de vader is een toehoorder aanwezig geweest. De jeugdprofessional heeft voorafgaand aan de zitting ook een toehoorder aangemeld. Deze toehoorder is niet bij de zitting aanwezig geweest. Hoewel beide toehoorders door de partijen zijn aangemeld bij SKJ, heeft SKJ de partijen voorafgaand aan de zitting niet over en weer geïnformeerd over de aanwezigheid van deze toehoorders. Bij de start van de mondelinge behandeling heeft de vader bezwaren geuit tegen de aanwezigheid van de toehoorder van de jeugdprofessional. Nadat beide partijen hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, heeft het College de zitting geschorst en zich beraden over de ontstane situatie en de te nemen beslissing. Na de schorsing heeft de voorzitter besloten de toehoorder van de jeugdprofessional niet toe te laten tot de zitting. Desgevraagd heeft de jeugdprofessional aangegeven de mondelinge behandeling zonder aanwezigheid van de toehoorder voort te willen zetten. De voorzitter heeft namens het College verontschuldigingen aangeboden voor de ontstane situatie.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 23 september 2021), het verweerschrift (ontvangen op 29 december 2021), de nadere stukken ingediend door de vader (ontvangen op 12 januari 2022 en 21 maart 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw mr. E. Tas ten behoeve van het College aantekeningen gemaakt.

1     De feiten

  • De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2008 en de jongste dochter in 2010.
  • De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, zijn sinds 2012 gescheiden. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen bij de moeder en de partner van moeder. De kinderen zijn om het weekend bij de vader.

1.3 De kinderrechter heeft op 1 juni 2020 de kinderen onder toezicht gesteld.

1.4 De moeder heeft op 15 juni 2019 een melding gedaan bij Veilig Thuis. De jeugdprofessional is vanaf dat moment betrokken bij het gezin. De betrokkenheid van de jeugdprofessional is geëindigd op 2 december 2020.

2     Ontvankelijkheid

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek en het gegeven dat er reeds eerder een oordeel over de klachten is gegeven door de klachtencommissie van Veilig Thuis, merkt het College het volgende op. Voor het College geeft dit eerder oordeel geen aanleiding om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht. Het is vaste jurisprudentie dat een klachtenprocedure en een tuchtrechtelijke procedure op basis van het van toepassing zijnde Tuchtreglement (versie 1.4) naast elkaar kunnen bestaan, gelet op de wezenlijk verschillende doelen van deze procedures.

3     Het beoordelingskader

Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld, waarbij het College vanwege de nauwe samenhang klachtonderdeel 1 en 2 gezamenlijk bespreekt.

4.1 Klachtonderdeel 1 en 2

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij het vertrouwen in de jeugdzorg heeft beschadigd (klachtonderdeel 1) en dat zij aantoonbaar partijdig is voor de moeder (klachtonderdeel 2). De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.1.2 De vader voert in de toelichting op klachtonderdeel 1 aan dat er diverse gebeurtenissen zijn geweest waaruit volgens hem blijkt dat de jeugdprofessional het vertrouwen in de jeugdzorg heeft beschadigd. Hierbij wijst de vader onder meer op het Verzoek tot Onderzoek-formulier (hierna: VTO-formulier), waarin de jeugdprofessional de informatie van de huisarts van de vader niet heeft meegenomen, terwijl de informatie van de huisarts van de moeder hier wel in is verwerkt. Verder is de mening van de moeder wel opgenomen in het VTO-formulier, waar de mening van de vader ontbreekt. De vader heeft hierdoor de indruk dat de jeugdprofessional partijdig is geweest.
Het College stelt vast dat het VTO-formulier op 10 december 2019 bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) is ingediend. Op het VTO-formulier wordt de huisarts van de vader niet genoemd als informant. De huisarts van de vader heeft zijn zienswijze over de opvoedvaardigheden van de vader echter wel per e-mailbericht van 11 december 2019 met de jeugdprofessional gedeeld. De jeugdprofessional heeft erkend dat de informatie van de huisarts van de vader niet is meegenomen in het VTO-formulier. Als reden voert zij aan dat daarin ook informatie over de moeder stond. De jeugdprofessional heeft deze achterliggende gedachte destijds niet met de vader gedeeld. Op het VTO-formulier is evenmin aangegeven dat er wel informatie is verstrekt door de huisarts van de vader, maar dat deze informatie niet is meegenomen. Het College volgt het standpunt van de vader voor zover hij heeft aangevoerd dat er ook andere mogelijkheden zijn om de door de huisarts gegeven informatie mee te nemen in het verslag, bijvoorbeeld door het gedeeltelijk op te nemen.
Naast dit voorbeeld geeft de vader nog vier andere voorbeelden bij klachtonderdeel 1. In de toelichting bij klachtonderdeel 1 voert de vader als voorbeelden aan dat de jeugdprofessional zonder uitleg het standpunt over de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon bij het gesprek met de kinderen heeft gewijzigd, dat zij [het ouderschapsprogramma] van [de instelling] heeft ingezet nog voordat de zorgmelding met de vader was besproken, dat de vader lang heeft moeten wachten op een bespreking van de zorgmelding van de moeder waardoor hij lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd en dat de jeugdprofessional ten onrechte op het VTO-formulier heeft vermeld dat de vader niet heeft gereageerd op het bericht van de jeugdprofessional dat zij naar de beschermtafel zou gaan. De jeugdprofessional heeft erkend dat de zorgmelding (door overmacht) inderdaad te laat met de vader is besproken. Het College stelt vast dat de moeder op 15 juni 2019 de zorgmelding heeft gedaan bij Veilig Thuis en dat de melding pas op 29 augustus 2019 met de vader is besproken. Het College acht het onzorgvuldig dat dat de vader twee en een halve maand heeft moeten wachten op duidelijkheid over de melding. Hoewel de jeugdprofessional in de tussenliggende periode op vakantie is geweest, ligt het naar oordeel van het College op de weg van de jeugdprofessional om dan toch te zoeken naar een moment waarop de melding met de vader had kunnen worden besproken. Dat zij hier geen zorg voor heeft gedragen en hiertoe ook geen poging heeft ondernomen, rekent het College de jeugdprofessional aan. De jeugdprofessional erkent ook dat de inzet van [de instelling] door het Centrum Jeugd en Gezin (hierna: CJG) is goedgekeurd zonder de handtekening van de vader op de aanvraag. Ook erkent zij dat ten onrechte op het VTO-formulier is benoemd dat de vader niet reageert op het bericht dat ze naar de beschermtafel zal gaan. Voor wat betreft de stelling van de vader dat de vertrouwenspersoon zonder uitleg bij gesprekken met kinderen wordt geweigerd legt de jeugdprofessional uit wat het beleid van Veilig Thuis is, maar gaat zij niet in op het verwijt dat zij haar standpunt hierover zonder verdere uitleg heeft gewijzigd.
De bovengenoemde handelingen zijn, in samenhang bezien,  dermate ernstig dat het College van oordeel is dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional heeft gehandeld in strijd met artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Een jeugdprofessional dient zich bewust te zijn van de impact van hetgeen al dan niet wordt gerapporteerd, omdat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de betrokkenen en kan doorwerken in de verdere keten. Verder acht het College een goede communicatie met betrokkenen van essentieel belang. Met haar handelen heeft de jeugdprofessional ook het vertrouwen van de vader in de jeugdhulp niet bevorderd. Artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode is derhalve eveneens geschonden.

4.1.3 Ten aanzien van het verwijt van de vader dat de jeugdprofessional aantoonbaar partijdig is geweest, verwijst de vader naar de hierboven genoemde voorbeelden. Verder verwijst de vader naar een e-mailbericht van 5 december 2019 van de jeugdprofessional aan het CJG, waaruit volgens hem blijkt dat de jeugdprofessional aan dossieropbouw doet over de vader. In dit e-mailbericht schrijft de jeugdprofessional onder meer het volgende: “Vader reageert helemaal niet op mij. Hij reageert alleen via mijn manager. Ik kan hem een mail sturen, maar ik verwacht niet dat hij reageert. Dan hebben wij wel dossieropbouw dat hij niet meewerkt.” De jeugdprofessional heeft aangevoerd dat dit bericht nooit zo opgesteld had mogen worden en dat zij hier excuses voor heeft aangeboden, maar dat de gekozen formulering ten onrechte de indruk van partijdigheid heeft gewekt. De jeugdprofessional doelde op de gebruikelijke dossieropbouw die plaatsvindt over zowel de moeder als over de vader. Het College acht dit navolgbaar. Alhoewel het College uit de genoemde en besproken voorbeelden wel kan begrijpen dat bij de vader de indruk is ontstaan dat de jeugdprofessional de schijn van partijdigheid heeft gewekt door haar handelen, heeft de vader naar oordeel van het College onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de jeugdprofessional de ouders daadwerkelijk verschillend heeft benaderd.
Dit maakt dat het College van oordeel is dat de jeugdprofessional niet verweten kan worden dat zij aantoonbaar partijdig heeft gehandeld.

4.1.4 Het College is van oordeel dat klachtonderdeel 1 gegrond is en klachtonderdeel 2 ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 3

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet de gelegenheid heeft gegeven om op het ingediende VTO te reageren. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2.2 Het College acht dit klachtonderdeel gegrond en heeft het volgende in haar oordeel betrokken. Uit de inhoud van het dossier maakt het College op dat het VTO op 10 december 2019 naar de Raad voor de Kinderbescherming is gestuurd. De jeugdprofessional heeft in de interne verslaglegging opgenomen dat zij de vader diezelfde dag heeft gebeld en gemaild over het VTO, maar nog geen reactie heeft gehad. In het VTO wordt de indruk gewekt dat dit in overleg met de vader is opgesteld, terwijl dit niet is gebeurd. De jeugdprofessional heeft dit niet weersproken.
In de Handleiding Verzoek tot Onderzoek voor de Raad voor de Kinderbescherming is over ‘Mening van de ouders en de jeugdige’ opgenomen: “Uitgangspunt is dat het formulier Verzoek tot Onderzoek (raadsmelding) gelezen en besproken is met betrokkenen, tenzij dit absoluut niet mogelijk is”. Het College stelt vast dat de jeugdprofessional heeft gehandeld in strijd met deze uitgangpunten. Niet gebleken is dat het voor de jeugdprofessional absoluut onmogelijk is geweest om de vader de spreken. Ook is niet gebleken dat er niet nog enkele dagen op de reactie van de vader gewacht kon worden.
De handelwijze dat vader niet betrokken is en daarbij  de suggestie in het VTO wordt gewekt dat dit wel is gedaan maar dat de vader niet heeft gereageerd, is in strijd met artikel E (Respect),  G (Overeenstemming)  en M (Verslaglegging/Dossiervorming) van de Beroepscode.

4.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4.3 Klachtonderdeel 4

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet conform de beroepsstandaard dossier heeft gevormd. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3.2 Ter onderbouwing van dit verwijt heeft de vader e-mailcorrespondentie overlegd, waaruit volgt dat hij meermaals om inzage van het dossier heeft gevraagd. Hierin schrijft de vader op 22 december 2019 aan de jeugdprofessional: “graag ontvang ik binnen 3 dagen het gehele Veilig Thuis dossier, zoals eerder aangegeven in het gesprek op d.d. 05/11/2019, d.d. 19/11/2019, d/d/ 05/12/2019, d.d. 16/12/2019. De jeugdprofessional heeft erkend dat het te lang heeft geduurd voordat de vader het dossier heeft gekregen. Het College stelt echter vast dat de jeugdprofessional niet elke keer bij de aanvraag betrokken is geweest. Als de vader uiteindelijk op 3 januari 2020 het dossier ophaalt, blijkt vervolgens dat het dossier niet compleet is. Hij stelt Veilig Thuis hier op 14 februari 2020 van op de hoogte. De vader heeft ook bij andere instanties het dossier opgevraagd, waardoor is gebleken dat het dossier van Veilig Thuis minder verslaglegging van de communicatie bevat dan bij de dossiers van andere partijen. Het College leidt uit de uitspraak van de klachtencommissie Veilig Thuis van 2 december 2020 af dat het dossier op diverse punten niet volledig is geweest en dat de partner van de vader op 17 en 19 juni 2020 het gehele dossier heeft doorgenomen en dat alle opmerkingen, zowel feitelijke rectificatie als aanvullingen, door Veilig Thuis in het dossier zijn opgenomen.
De vader heeft bij dit klachtonderdeel niet aangegeven wat specifiek ontbrak in het dossier. De vader heeft het College en beklaagde aangeboden om een overzicht te verstrekken. Het College heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Het staat immers vast dát er correspondentie door de jeugdprofessional niet is opgenomen in het dossier. Het College volgt het standpunt van de jeugdprofessional voor zover zij heeft aangevoerd dat er beoordelingsruimte is om bepaalde e-mailberichten al dan niet aan te merken als “dossierwaardig”. De jeugdprofessional heeft echter tijdens de mondelinge behandeling van de klacht niet uit kunnen leggen welke afwegingen zij heeft gemaakt bij de beoordeling van de vraag of een e-mailbericht al dan niet thuishoort in het dossier. Dat het belang van de kinderen hierbij cruciaal is, zoals de jeugdprofessional heeft toegelicht, acht het College een te weinig specifieke duiding. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het College voldoende vast dat er stukken door de jeugdprofessional ten onrechte niet in het dossier zijn opgenomen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional onzorgvuldig is geweest en heeft gehandeld in strijd met artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode.

4.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

5     Maatregel

Het College komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 1, 3 en 4 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op meerdere normen van de professionele beroepsstandaard. Bij het bepalen van een passende maatregel neemt het College in overweging dat de jeugdprofessional heeft gereflecteerd op haar handelen en intern reeds een officiële waarschuwing heeft gekregen, welke is opgenomen in haar personeelsdossier. Verder heeft het College in overweging genomen dat de jeugdprofessional ondanks de lastige privé-situatie in persoon verweer heeft gevoerd en ter zitting is verschenen, waarbij zij het -onverwacht – zonder de door haar gewenste ondersteuning heeft moeten doen. Het College vindt dit getuigen van professionaliteit en doorzettingsvermogen en waardeert dit zeer.
Alles overziend acht het College de maatregel van een berisping zonder openbaarmaking passend en geboden. Het openbaar maken van de maatregel zou met zich meebrengen dat deze maatregel, met daarbij vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional, gedurende vijf jaar zichtbaar is in het openbare deel van het Kwaliteitsregister Jeugd van SKJ. Het College ziet af van de openbaarmaking, gelet op wat hiervoor al is overwogen en ook omdat het de eerste keer is dat tegen de jeugdprofessional een klacht is ingediend en het College er van overtuigd is dat de jeugdprofessional lering heeft getrokken uit deze zaak en dat deze zaak eraan bijdraagt dat zij haar handelen in de toekomst hierop aanpast.

6     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1, 3 en 4 zijn gegrond;
  • klachtonderdeel 2 is ongegrond;
  • aan de jeugdprofessional wordt opgelegd de maatregel van berisping zonder openbaarmaking.

Deze beslissing is op 16 mei 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns (voorzitter), mevrouw J.A. Pires en mevrouw S.M.G. Bruinhard (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. T. Lautenbag (secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

mevrouw mr. T. Lautenbag, secretaris