22.001B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
12/08/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Beslissing in beroep
Instelling:
Gezinshuis / zorgboerderij
Gerelateerde beslissingen:
21.055Ta
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Het beroep van de moeder faalt. Het College van Beroep is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de gezinshuisouder, in samenwerking met haar collega, voldoende stappen heeft ondernomen nadat zij bekend werd met het feit dat de medicatie van de zoon op dreigde te raken. Het College van Beroep sluit zich aan bij het College van Toezicht dat het in het veld gebruikelijk is dat de communicatie met de ouder(s) omtrent besluitvorming over het (tijdelijk) stopzetten van de medicatie via de GI verloopt en niet via de gezinshuisouder(s).

Appellant is [de moeder], hierna te noemen: de moeder, klager in eerste aanleg, wonende te [woonplaats]. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Verweerder is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, beklaagde in eerste aanleg, werkzaam als gezinshuisouder bij [het gezinshuis], hierna te noemen: het gezinshuis. De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2018 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is mevrouw mr. S.P.J. Oudenhoven, advocaat te Roermond.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.055Ta van 29 november 2021. Het College van Toezicht heeft de klachtonderdelen 1 en 2 in deze beslissing ongegrond en klachtonderdeel 3 gegrond verklaard. Aan de jeugdprofessional is de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van:

– Het beroepschrift (ontvangen op 10 januari 2022);

– Het verweerschrift (ontvangen op 27 februari 2022);

– De pleitnota van de gemachtigde van de moeder;

– Wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep.

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juli 2022 in aanwezigheid van de moeder en de gemachtigden. Een vriendin/vertrouwenspersoon van de moeder en een collega van de jeugdprofessional zijn als toehoorders aanwezig geweest. Tevens is vanuit SKJ een toehoorder aanwezig geweest.

2     De feiten

2.1 De moeder heeft vijf minderjarige kinderen. Het beroep ziet op het handelen van de jeugdprofessional jegens de zoon, geboren in 2012.

2.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de zoon, zijn sinds 2016 gescheiden. Het gezamenlijk ouderlijk gezag over de zoon is op 24 december 2019 beëindigd. De gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI, is benoemd tot voogd over de zoon.

2.3 De zoon heeft in de periode van [datum] 2018 tot [datum] 2020 in het gezinshuis van de jeugdprofessional gewoond.

2.4 De behandelend psychiater van de zoon heeft hem ADHD-medicatie voorgeschreven.

3     De ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Het College van Beroep constateert met betrekking tot de ontvankelijkheid dat de jeugdprofessional in haar verweerschrift heeft aangevoerd dat de moeder niet ontvankelijk verklaard dient te worden in haar beroep, wegens het ontbreken van enig belang bij het beroep en misbruik van recht.

3.2 De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft dit ontvankelijkheidsincident tijdens de mondelinge behandeling van het beroep ingetrokken. Het College van Beroep zal daar dan ook geen oordeel over geven.

4     Het beoordelingskader

4.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

5     De beoordeling van het beroep

Het beroepschrift richt zich tegen de beoordeling van klachtonderdelen 1 en 2. Deze klachtonderdelen worden hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

5.1 Klachtonderdeel 1

5.1.1 Het beroep van de moeder richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 1. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De jeugdprofessional heeft ten onrechte de medische behandeling van de zoon stopgezet.”

5.1.2 Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard. Allereerst merkt het College van Beroep op dat niet uit de inhoud van het dossier, noch tijdens de mondelinge behandeling van het beroep is gebleken gedurende welke specifieke periode(s) de zoon geen medicatie heeft gekregen. Voor het College van Beroep is echter wel vast komen te staan dat de zoon gedurende twee periodes geen, dan wel minder, medicatie heeft gekregen.
Ten aanzien van de eerste periode overweegt het College van Beroep als volgt. Voor het College van Beroep is voldoende vast komen te staan dat de zoon gedurende deze periode tijdelijk geen, dan wel minder, medicatie heeft gekregen, omdat er problemen waren met de voorraad van de medicatie. De jeugdprofessional heeft gesteld dat dit kwam door onduidelijkheden over het recept.
De voormalig jeugdbeschermer heeft over deze periode onder meer het volgende verklaard in een e-mail aan de collega van de jeugdprofessional van 18 mei 2021: “Ik heb contact gehad, in het bijzijn van ouders met de psychiater [naam psychiater] [kinderpsychiater]. [Kinderpsychiater] schrijft een vervolg recept uit voor [de medicatie], handgeschreven, de betrokken apotheker stuurt het recept retour, omdat al jaren handgeschreven recepten niet meer toegestaan zijn. Uiteindelijk is er wel een geldig recept afgegeven door de [kinderpsychiater], en [de zoon] heeft gewoon de medicatie gekregen, Er is op dat moment geen stop geweest.” Daarnaast schrijft de voormalig jeugdbeschermer in een e-mail van 8 juni 2018, onder meer, het volgende: “Zo is bv ook de [medicatie] is een paar dagen niet gegeven wegens onduidelijkheden over het recept, was niet conform de voorschriften door de [kinderpsychiater] uitgeschreven. Zodra dat weer wel in orde was, zijn de medicijnen gegeven.” Het College van Beroep is van oordeel dat uit het bovenstaande voldoende aannemelijk is geworden dat de jeugdprofessional, in samenwerking met haar collega, voldoende stappen heeft ondernomen nadat zij bekend werd met het feit dat de medicatie van de zoon op dreigde te raken. Zo is er een vervolgrecept uitgeschreven door de kinderpsychiater en is het recept bij de apotheker afgegeven, waarna de zoon de medicatie weer heeft gekregen. Hoewel van een jeugdprofessional verwacht mag worden dat (gewijzigde) omstandigheden met betrekking tot onder andere medicatie vastgelegd worden in een journaal/verslag, is het het College van Beroep gebleken dat de jeugdprofessional (direct) heeft gehandeld toen zij bekend werd met het feit dat de medicatie van de zoon bijna op was. Daarnaast kan het feit dat de medicatie op een bepaald moment niet voorhanden was wegens problemen die zich hadden voorgedaan met het recept, de jeugdprofessional niet aangerekend worden.
Ten aanzien van de tweede periode oordeelt het College van Beroep als volgt. Uit de vorenstaande e-mail van 18 mei 2021 blijkt dat er eind 2018 een gesprek over de medicatie van de zoon heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de ouders en de voormalig jeugdbeschermer. De voormalig jeugdbeschermer heeft daarover het volgende geschreven: “Er is discussie geweest tijdens het vervolgconsult: moeder was het er niet mee eens om te stoppen, vader was het er wel mee eens. Beide ouders hebben gezegd: dan moet het maar, tijdelijk stoppen om te kijken hoe het effect op [de zoon] is bij stoppen. [Kinderpsychiater] stemt in en geeft aan dat hij zal zorgen voor papieren voor een dubbelblind onderzoek waarbij ook school zijn gedrag zou kunnen observeren” en “medicatie is uiteindelijk en in tweede instantie pas stopgezet met instemming en medeweten van beide ouders.” Hieruit blijkt dat de medicatie de tweede periode (tijdelijk) is stopgezet, dat de ouders daar toestemming voor hebben gegeven en op de hoogte waren. Alhoewel het College van Toezicht terecht heeft vastgesteld dat de jeugdprofessional niet bij dit gesprek aanwezig was, blijkt uit voornoemde e-mail ook dat er naar aanleiding van dit gesprek overleg is geweest met de jeugdprofessional (en haar collega): “in overleg met [huisarts] en [het gezinshuis] is de medicatie gestopt, ik was daarvan op de hoogte, ouders ook, en mee akkoord.” Het College van Beroep volgt de jeugdprofessional dan ook in haar verweer dat zij over het stopzetten van de medicatie overleg heeft gepleegd met de jeugdbeschermer en dat zij niet op eigen initiatief de medicatie heeft stopgezet. Het College van Beroep acht het navolgbaar dat de jeugdprofessional is afgegaan op de informatie die zij naar aanleiding van bovengenoemd gesprek van de jeugdbeschermer heeft gekregen. Daarbij neemt het College van Beroep in aanmerking dat een jeugdprofessional er in beginsel op mag vertrouwen dat de informatie die door de jeugdbeschermer verstrekt wordt, juist is. Alles overziend is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

5.2 Klachtonderdeel 2

5.2.1 Het beroep van de moeder richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De jeugdprofessional heeft de moeder ten onrechte niet geïnformeerd over het stopzetten van de medicatie. Zij is daarin niet transparant geweest.”

5.2.2 Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard, en overweegt daartoe als volgt. In overweging 5.1.2 van deze beslissing heeft het College van Beroep reeds vastgesteld dat de moeder aanwezig was bij het gesprek dat eind 2018 heeft plaatsgevonden en dat zij toestemming heeft gegeven voor het (tijdelijk) stoppen van de medicatie van de zoon. Laatstgenoemde heeft de moeder bovendien en desgevraagd, tijdens de mondelinge behandeling van het beroep bevestigd. Het College van Beroep concludeert dat de moeder al tijdens het gesprek op de hoogte was van het feit dat er (tijdelijk) met de medicatie van de zoon gestopt zou worden en dat er daarom geen reden was voor de jeugdprofessional, die zelf niet aanwezig was bij dit gesprek, maar wel een terugkoppeling heeft gekregen, om de moeder hier over te informeren. Daarnaast sluit het College van Beroep zich aan bij het College van Toezicht dat het in het veld gebruikelijk is dat de communicatie met de ouder(s) omtrent besluitvorming over het (tijdelijk) stopzetten van de medicatie via de GI verloopt en niet via de gezinshuisouder(s). Dat de communicatie in deze casus daadwerkelijk verliep via de GI, is tevens door de moeder bevestigd tijdens de mondelinge behandeling van het beroep. Gelet op het vorenstaande is het College van Beroep van oordeel dat het de jeugdprofessional niet verweten kan worden dat zij de moeder niet heeft geïnformeerd.

5.2.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

6     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • Handhaaft het oordeel van het College van Toezicht in de beslissing van 29 november 2021, voor zover aan het oordeel van het College van Beroep onderworpen, hetzij onder aanvulling van de motivering.

Deze beslissing is op 12 augustus 2022 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mevrouw mr. M.M. Brink (voorzitter), mevrouw mr. H.C.L. Greuters (lid-jurist), mevrouw S. Nikocevic (lid-beroepsgenoot), de heer H.G.A. van Schaik (lid-beroepsgenoot) en de heer E.A.J. Ouwerkerk (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. I.L.I. Bossert (secretaris) en mevrouw mr. A.V. Verweij (tweede secretaris).

mevrouw mr. M.M. Brink, voorzitter
mevrouw mr. I.L.I. Bossert, secretaris