22.016B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
06/03/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Het beroep van de vader faalt. De jeugdprofessional kan niet worden verweten dat zij psychiatrische problematiek diagnosticeert.

Appellant is [de vader], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de vader. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Verweerder is [de jeugdprofessional], beklaagde in eerste aanleg, destijds werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], regio [regio], locatie [locatie], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is van 7 november 2013 tot en met 17 juli 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Van 18 juli 2018 tot en met 31 oktober 2021 stond zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. De jeugdprofessional heeft haar registratie bij SKJ beëindigd per 1 november 2021. De gemachtigde van de jeugdprofessional is mevrouw mr. A.B. Noordhof, advocaat te Eindhoven.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.321Ta van 31 mei 2022. Het College van Toezicht heeft klachtonderdeel 1 in deze beslissing gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard en de jeugdprofessional de maatregel van berisping zonder openbaarmaking opgelegd.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van het beroepschrift (ontvangen op 30 juni 2022), het verweerschrift (ontvangen op 12 augustus 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep.

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden.

2     De feiten

2.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2011.

2.2 De vader en de moeder van de zoon zijn in 2018 gescheiden. Zij oefenden na de scheiding gezamenlijk het gezag uit over de zoon. In 2020 verkreeg de moeder het eenhoofdig gezag.

2.3 Op 7 november 2018 is de zoon voorlopig onder toezicht gesteld, gevolgd door een ondertoezichtstelling per 28 januari 2019. De ondertoezichtstelling heeft geduurd tot 6 februari 2021.

2.4 De jeugdprofessional is vanaf 19 november 2018 tot 6 februari 2021 belast geweest met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode) de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     De beoordeling van het beroep

Het beroepschrift richt zich tegen de beoordeling van klachtonderdeel 2. Het klachtonderdeel wordt hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

4.1 Klachtonderdeel 2

4.1.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij psychiatrische problematiek diagnosticeert.”

4.1.2 Op 5 december 2018 heeft jeugdprofessional de rechtbank om een wijziging van de omgangsregeling verzocht. In een aanvullend verzoek op 12 december 2018 heeft de jeugdprofessional verzocht om een begeleide omgangsregeling en gesteld dat de GI [de stichting] hiervoor de geschikte zorgaanbieder acht aangezien er “sprake is van een psychiatrische grondslag”. De vader heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de jeugdprofessional hiermee een diagnose heeft gesteld zonder dat zij hiertoe bevoegd is en herhaalt deze stelling in zijn beroepschrift. De jeugdprofessional stelt in haar verweer dat er met algemene bewoordingen is aangegeven dat er sprake is van een psychische grondslag zonder dit nader te specificeren. De woorden zijn niet gebruikt om een diagnose te stellen maar om het verzoek en de keuze voor [de stichting] nader toe te lichten.

De behandeling in beroep leidt niet tot een ander oordeel dan dat het College van Toezicht heeft gegeven. Het College van Beroep overweegt hiertoe als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft de jeugdprofessional verklaard dat voor de omgang tussen de vader en de zoon een BOR 3 (Begeleide omgangsregeling 3) noodzakelijk werd geacht. Dit was erin gelegen dat de begeleiding van [organisatie voor jeugdhulp] (BOR 2) niet toereikend was wegens de zorgen die zij hadden over de vader. De jeugdprofessional achtte het wegens vermoedens van alcoholgebruik van belang dat er tijdens de begeleide omgang werd gekeken naar het psychiatrisch functioneren van de vader. De psychiatrische grondslag in het verzoekschrift betrof dan ook geen diagnose, maar een toelichting voor de keuze voor [de stichting] die slechts begeleiding bieden bij een BOR 3. Het College van Beroep neemt bij de beslissing in overweging dat hoewel een toelichting in de tekst van het verzoekschrift ontbreekt, de jeugdprofessional tijdens de behandeling van het beroep heeft verklaard dat zij de keuze voor [de stichting] (BOR 3) ter zitting bij de rechtbank heeft toegelicht. Dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij niet weet of hij bij deze zitting aanwezig was, wordt door het College van Beroep gepasseerd. De aan- of afwezigheid van de vader is de jeugdprofessional immers niet aan te rekenen. Hoewel het College van Beroep van oordeel is dat er sprake is van een zonder toelichting ongenuanceerde woordkeuze, en ook de jeugdprofessional tijdens de behandeling van het beroep heeft verklaard dat het beter was geweest als zij het woord “vermoedelijk” had toegevoegd in het verzoekschrift, is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional niet kan worden verweten dat zij psychiatrische problematiek diagnosticeert.

4.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

5     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • handhaaft het oordeel van het College van Toezicht in de beslissing van 31 mei 2022 in zaaknummer 21.321Ta.

Deze beslissing is op 6 maart 2023 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mr. M.M. Brink (voorzitter), mr. H.C.L. Greuters (lid-jurist), C.M.M. Bruil (lid-beroepsgenoot), S.M.G. Bruinhard (lid-beroepsgenoot) en E.H. Weise (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. B. van Amerongen (secretaris).

mr. M.M. Brink, voorzitter
mr. B. van Amerongen, secretaris