22.013B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
25/04/2023
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Beslissing in beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Gerelateerde beslissingen:
21.376Ta
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Waarschuwing
Artikel beroepscode:
Respect (5,E), Verslaglegging en dossiervorming (15,M)
Het beroep van de vader slaagt. Uit het plan van aanpak blijkt dat er geen informatie van andere deskundigen is opgenomen, althans dat niet blijkt welke informatie van derden afkomstig is. Naar het oordeel van het College van Beroep is de verslaglegging in de rapportage hierdoor niet inzichtelijk en transparant en is het niet aan de jeugdprofessional om te kiezen welke informatie zij wel of niet in een plan van aanpak opneemt.

Appellant is [de vader], hierna te noemen: de vader, klager in eerste aanleg. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Verweerder is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, beklaagde in eerste aanleg, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI. Haar gemachtigde is mevrouw mr. J. Huitema, jurist bij &Jeugd. De jeugdprofessional is van [datum] 2017 tot en met [datum] 2022 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2022 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.376Ta van 9 mei 2022. Het College van Toezicht heeft klachtonderdeel 1 in deze beslissing gegrond en de klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond verklaard. Aan de jeugdprofessional is de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van:

  • het beroepschrift (ontvangen op 16 juni 2022);
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel beroep (ontvangen op 29 september 2022);
  • het verweerschrift tegen het incidenteel beroep (ontvangen op 19 oktober 2022);
  • de aanvulling op het beroepschrift (ontvangen op 11 november 2022);
  • de door de gemachtigde van de vader tijdens de mondelinge behandeling van het beroep overgelegde pleitnota;
  • de door de gemachtigde van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van het beroep overgelegde pleitnota.

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 november 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Een collega van de jeugdprofessional is als toehoorder aanwezig geweest. Tevens is vanuit SKJ een toehoorder aanwezig geweest.

1.4 Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2022 is de behandeling van het beroep tijdelijk geschorst. De voorzitter van het College van Beroep heeft beslist dat de gemachtigde van de vader in de gelegenheid zou worden gesteld om de pleitnota te overleggen. De behandeling is hierna hervat. De gemachtigde van de jeugdprofessional is vervolgens in de gelegenheid gesteld om op de pleitnota van de gemachtigde van de vader te reageren.

1.5 Op 1 december 2022 is door de gemachtigde van de vader een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van het College van Beroep met als gevolg dat de procedure in de hoofdzaak (zaaknummer 22.013B) is aangehouden. De wrakingskamer heeft op 17 maart 2023 het wrakingsverzoek afgewezen. Partijen zijn vervolgens bericht dat de beslissing in de hoofdzaak op 25 april 2023 verstuurd wordt.

2     De feiten

2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste is geboren in 2011 en de jongste in 2013.

2.2 De vader en de moeder van de kinderen zijn gescheiden in augustus 2016. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.

2.3 De kinderen wonen bij de moeder en hebben een zorgregeling met de vader. Tot en met mei 2017 waren de kinderen ongeveer de helft van de tijd bij de vader. Als gevolg van traumatherapie bij de vader is daar toen een einde aan gekomen. Vervolgens is de omgang weer opgebouwd tijdens het eerste jaar van de ondertoezichtstelling. Sinds maart 2018 zijn de kinderen om het weekend bij de vader en sinds juni 2018 ook om de week op woensdagmiddag.

2.4 De kinderrechter heeft op 5 juli 2017 de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.

2.5 De jeugdprofessional was de eerste jeugdbeschermer die namens de GI belast was met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen. De betrokkenheid van de jeugdprofessional duurde tot 16 maart 2021, de datum waarop de uitvoering van de ondertoezichtstelling is overgedragen aan een andere gecertificeerde instelling.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     De beoordeling van het beroep

Het beroepschrift van de vader richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 2, 3 en 4. Het incidenteel beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen de beoordeling van klachtonderdeel 1. Deze klachtonderdelen worden hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

4.1 Klachtonderdeel 1 (incidenteel beroep)

4.1.1 Het beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij zonder (danwel met incorrecte) onderbouwing een verkeerd beeld over hem heeft weergegeven in haar rapportage.”

4.1.2 De behandeling in beroep heeft geen ander licht geworpen op de beoordeling van dit klachtonderdeel. In beroep voert de jeugdprofessional aan dat de informatie in het plan van aanpak van 4 juli 2019 niet verouderd was. Het College van Beroep kan de jeugdprofessional hier niet in volgen en overweegt dat uit het plan van aanpak niet duidelijk wordt welke zorgen actueel zijn en welke zorgen tot het verleden behoren. In het plan van aanpak wordt bijvoorbeeld benoemd dat de vader vanaf de zomervakantie weer is begonnen met het innemen van zijn medicatie (plan van aanpak, par. 2.2) Vast staat echter dat ten tijde van het opstellen van het plan van aanpak, de vader al bijna twee jaar consequent zijn medicatie slikte. Daarnaast is niet duidelijk waarom de kwetsbaarheid van de vader, zowel in het plan van aanpak als in het gevoerde verweer van de jeugdprofessional ten behoeve van de procedure bij het hof van 7 januari 2020, steeds weer wordt herhaald. Het College van Beroep sluit zich aldus aan bij het oordeel van het College van Toezicht dat de jeugdprofessional in strijd heeft gehandeld met de artikelen M (Verslaglegging/dossiervorming) en E (Respect) van de Beroepscode.

4.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.2 Klachtonderdeel 2 (principaal beroep)

4.2.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij positieve informatie over hem weglaat in haar rapportage.”

4.2.2 Het College van Beroep oordeelt dat het College van Toezicht het klachtonderdeel ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het College van Beroep maakt uit het plan van aanpak op dat er geen informatie van andere deskundigen is opgenomen, althans dat niet blijkt welke informatie van derden afkomstig is omdat achter alle krachten en zorgen ‘JB-er’ is opgenomen. Naar het oordeel van het College van Beroep is de verslaglegging in de rapportage hierdoor niet inzichtelijk en transparant en is het niet aan de jeugdprofessional om te kiezen welke informatie zij wel of niet in een plan van aanpak opneemt. Nu de jeugdprofessional niet zorgvuldig is geweest in haar verslaglegging in de rapportage, heeft zij in strijd gehandeld met artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode.

4.2.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep slaagt.

4.3 Klachtonderdeel 3 (principaal beroep)

4.3.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 3. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij hem intimideert en haar machtspositie misbruikt.”

4.3.2 De behandeling in beroep heeft geen ander licht geworpen op de beoordeling van dit klachtonderdeel. Het College van Beroep sluit zich aan bij het College van Toezicht dat het feit dat klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, niet zonder meer met zich meebrengt dat de jeugdprofessional de vader heeft geïntimideerd of haar machtspositie heeft misbruikt. Daarbij merkt het College van Beroep op dat het (alsnog) gegrond verklaren van klachtonderdeel 2 dit oordeel niet anders maakt. Met het College van Toezicht is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional de samenwerking aan heeft willen blijven gaan en dat zij daartoe steeds het gesprek met de vader aan is gegaan. Dat de samenwerking niet is gelukt, mede door het telkens herhalen van haar boodschap, betekent niet direct dat zij misbruik heeft gemaakt van haar positie. Daarnaast volgt het College van Beroep de jeugdprofessional in haar verweer dat het parallel solo-ouderschap het laatste was wat kon worden ingezet en dat -als dat niet zou lukken-, andere mogelijkheden overwogen dienden te worden, waarbij een gezag beëindigende maatregel een van de mogelijkheden was. Het College van Beroep acht de toelichting van de jeugdprofessional, dat een gezag beëindigende maatregel is genoemd in het kader van de opdrachten van de rechtbank, aannemelijk. Gelet op vorenstaande handhaaft het College van Beroep het oordeel van het College van Toezicht ten aanzien van dit klachtonderdeel.

4.3.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.4 Klachtonderdeel 4 (principaal beroep)

4.4.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 4. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet meervoudig partijdig/neutraal is tussen de ouders.”

4.4.2 Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel op goede gronden ongegrond heeft verklaard en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier is niet gebleken op welke wijze de jeugdprofessional de moeder heeft betrokken. Het College van Beroep kan derhalve de houding van de jeugdprofessional ten opzichte van de vader niet vergelijken met de houding van de jeugdprofessional ten opzichte van de moeder. Nu noch het een, noch het ander kan worden vastgesteld over eventuele partijdigheid van de jeugdprofessional richting een van de ouders, kan het College van Beroep zich verenigen met het oordeel van het College van Toezicht, dat niet aannemelijk is geworden dat de jeugdprofessional niet meervoudig partijdig en/of neutraal is geweest tussen de ouders.

4.4.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

5     Maatregel: waarschuwing

5.1 Het College van Beroep komt tot de slotsom dat de grief van de vader gericht tegen klachtonderdeel 2 slaagt. De grieven gericht tegen de klachtonderdelen 1, 3 en 4 falen. De jeugdprofessional kan gelet op het voorgaande ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het College van Toezicht heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd. Ondanks dat in beroep klachtonderdeel 2 alsnog gegrond is verklaard, ziet het College van Beroep geen aanleiding om een andere maatregel op te leggen. Het College neemt hierbij in beschouwing alle omstandigheden van deze zaak en de houding van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling. Het College van Beroep handhaaft aldus de door het College van Toezicht opgelegde maatregel van waarschuwing.

6     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • verklaart – opnieuw rechtdoende – klachtonderdeel 2 alsnog gegrond;
  • handhaaft voor het overige het oordeel van het College van Toezicht in de beslissing van 9 mei 2022 in zaaknummer 21.376Ta.

Deze beslissing is op 25 april 2023 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mr. M.M. Brink (voorzitter), mr. F. Dunki Jacobs (lid-jurist), W.L. Scholtus (lid-beroepsgenoot), E.A.J. Ouwerkerk (lid-beroepsgenoot) en W.M.P. van Engelen (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. E. Welgraven (secretaris).

mr. M.M. Brink, voorzitter
mr. E. Welgraven, secretaris