21.363Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
25/05/2022
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Waarschuwing
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4,D), Samenwerking in de hulp- en dienstverlening (19,N,O)
De jeugdbeschermer is onzorgvuldig geweest in zijn verslaggeving, is gemaakte afspraken niet nagekomen en heeft onvoldoende zorg getoond voor een van de kinderen doordat hij de grenzen van zijn eigen expertise niet voldoende heeft erkend.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. De gemachtigde van de moeder is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ. Tot 24 november 2021 was de gemachtigde van de moeder [de gemachtigde], tevens werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI].  De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2018 staat hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is [de gemachtigde], werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 14 april 2022 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Hierbij zijn de partner en de vader van de moeder als toehoorders aanwezig geweest.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 19 augustus 2021), het verweerschrift (ontvangen op 30 maart 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De zoon is geboren in 2006 en de dochter in 2009.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door beide ouders. De kinderen wonen bij de moeder. 

1.3 De kinderrechter heeft op 23 augustus 2018 de kinderen voor de duur van 12 maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd. Op 23 februari 2021 is de ondertoezichtstelling beëindigd.

1.4 De jeugdprofessional is sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen belast met de uitvoering hiervan.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij onzorgvuldig is geweest in zijn verslagleggingen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 De moeder heeft het klachtonderdeel toegelicht met diverse voorbeelden. Uit de stukken volgt onder andere dat in de plannen van aanpak de namen van de kinderen zijn verwisseld. Ook is in de Bepaling Jeugdhulp van 25 februari 2019 de geboortedatum van de dochter onjuist. Daarnaast zijn de plannen van aanpak, in tegenstelling tot wat erin vermeld is, niet besproken met de kinderen. De plannen zijn ook niet binnen de termijn van zes weken na de start van de ondertoezichtstelling opgesteld, zoals artikel 4.1.3 Jeugdwet voorschrijft. Tevens is het voor het College vast komen te staan dat de jeugdprofessional de rechtbank in maart 2019 is vergeten te informeren over de voortgang van de ondertoezichtstelling. Tot slot is het verlengingsverzoek voor de ondertoezichtstelling pas op 24 juli 2019 binnengekomen bij de griffie van de rechtbank. Volgens het procesreglement Civiel jeugdrecht moet dit verzoek uiterlijk acht weken voor het einde van de ondertoezichtstelling worden ingediend. De ondertoezichtstelling liep tot 22 augustus 2019. Het verzoek is dus te laat ingediend.

Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional op bovenstaande punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op 30 augustus 2019 op informele wijze met de kinderen heeft gesproken over contactherstel met hun vader. Het College merkt op dat de jeugdprofessional de indruk heeft gewekt dat de kinderen daadwerkelijk bij de plannen van aanpak zijn betrokken. In de plannen staat namelijk: “[…] Dit plan is samen met [naam dochter/zoon] gemaakt […]” en door middel van een cijfer op een schaal van 1 tot 10 heeft de jeugdprofessional aangegeven in hoeverre de kinderen het eens zijn met het plan. De jeugdprofessional had echter in het plan van aanpak van 14 november 2018 moeten opnemen dat het plan niet met de kinderen is besproken en in het plan van aanpak van 12 juli 2020 had hij moeten beschrijven op welke wijze de kinderen bij het plan zijn betrokken. Het College is van oordeel dat de plannen van aanpak op bovenstaande punten onjuist zijn. Ook mag van een jeugdprofessional worden verwacht dat hij termijnen in acht neemt en automatisch ingevulde informatie in documenten controleert. Het College concludeert dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij met regelmaat zijn afspraken niet is nagekomen en daarmee onvoldoende inzet heeft getoond. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Het is voor het College vast komen te staan dat de jeugdprofessional driemaal een afspraak is vergeten: een afspraak op 19 december 2019 waarbij de jeugdprofessional kennis zou maken met de jongerenbegeleider van de kinderen, een belafspraak met de kinderen op 18 juni 2020 en de begeleide omgang van de vader en de kinderen op 4 augustus 2020. Daarnaast heeft de jeugdprofessional op 23 juli 2019 een afspraak van 20 naar 26 augustus 2019 verplaatst en heeft hij op 10 november 2020 een afspraak met de moeder afgezegd die dezelfde middag zou plaatsvinden.

Het College overweegt dat het voor zowel de moeder als de kinderen, in het bijzonder voor de zoon, belastend is dat afspraken door de jeugdprofessional niet worden nagekomen. Het standpunt van de jeugdprofessional dat het niet nakomen van afspraken slechts incidenten betreft, weegt volgens het College niet op tegen het feit dat het vergeten van afspraken voor de kinderen vervelend en stressvol kan zijn. Het College neemt het de jeugdprofessional kwalijk dat hij afspraken met de kinderen is vergeten. Dat geldt niet alleen, maar met name voor de (eerste) begeleide omgang op 4 augustus 2020. Het contactherstel tussen de kinderen en de vader was immers het doel van de ondertoezichtstelling. Het College concludeert dat het handelen van de jeugdprofessional in strijd is met artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij onvoldoende zorg voor de zoon heeft getoond, waardoor hij het welzijn van de zoon uit het oog is verloren. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Uit de toelichting bij dit klachtonderdeel maakt het College op dat de moeder haar verwijt heeft onderbouwd met verschillende voorbeelden. Het College zal op twee daarvan ingaan. Het eerste voorbeeld betreft de leerplicht van de zoon. De moeder heeft naar voren gebracht dat haar verzoek om ontheffing van de leerplicht door de jeugdprofessional niet serieus is genomen, terwijl zij al enkele maanden de problemen met de schoolgang van de zoon onder de aandacht van de jeugdprofessional had gebracht. Ondanks dat de AVG-arts, kinderpsychiater, kinderneuroloog, onderwijsconsulent en [de onderwijsinstelling] in [plaats] achter de ontheffing stonden, schaarde de jeugdprofessional zich achter de school van de zoon en gaf hij geen toestemming voor het aanvragen van de vrijstelling. Het College is noch uit het dossier, noch tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de jeugdprofessional (voldoende) contact met de ketenpartners en andere professionals heeft gezocht om zijn standpunt te bepalen. Hij heeft zijn visie slechts gebaseerd op de mening van de school. Het is naar het oordeel van het College de taak en verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional om een gewogen standpunt in te nemen. Ten aanzien van het nemen van een dergelijk ingrijpend besluit, namelijk vrijstelling van onderwijs, mag verwacht worden dat grote zorgvuldigheid wordt betracht.
Het tweede voorbeeld dat de moeder geeft, is dat de jeugdprofessional een genetisch onderzoek bij de zoon niet noodzakelijk achtte, hoewel dat wel was geïndiceerd door een specialist. Tijdens de mondelinge behandeling beriep de jeugdprofessional zich op het doel van de ondertoezichtstelling, namelijk het contactherstel tussen de kinderen en de vader. Het College overweegt dat het de taak van een jeugdbeschermer is om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen op te heffen. Dat de ondertoezichtstelling met een bepaald doel is gelast, laat onverlet dat de jeugdbeschermer gedurende de ondertoezichtstelling met vragen of omstandigheden kan worden geconfronteerd waarop hij op grond van zijn taak moet reageren. Het College overweegt dat de jeugdprofessional na zorgvuldige afweging tot de conclusie had kunnen komen dat een genetisch onderzoek (op dat moment) niet noodzakelijk was, maar hij dient hierbij de grenzen van zijn eigen expertise te erkennen en moet bereid zijn om professionele oordelen aantoonbaar mee te wegen in zijn beslissing. Een dergelijke visie als leesbaar in het e-mailbericht van 19 maart 2019 (“[…] Naar mijn idee is het onderzoek niet noodzakelijk […]”) is niet begrijpelijk zonder nadere motivering. Het College is van oordeel dat artikel O (Beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode is geschonden.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij haar onheus heeft bejegend. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt als volgt. De onheuse bejegening volgt volgens de moeder uit e‑mailberichten van 21 november 2018, 7 februari 2020 en 11 mei 2020, een uitspraak tijdens een kennismakingsgesprek met [de instelling] op 8 april 2019 en een zin in het plan van aanpak van de zoon van 12 juli 2020 (“ […] Moeder lijkt haar eigen plan te trekken […]”). Tijdens het gesprek op 8 april 2019 heeft de jeugdprofessional per abuis verteld dat de moeder een schriftelijke aanwijzing heeft gekregen. De jeugdprofessional heeft hiervoor na het gesprek zijn excuses aangeboden en per e‑mailbericht een rectificatie verstuurd. Het College ziet geen aanleiding om de jeugdprofessional hieromtrent een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ten aanzien van het e-mailbericht van 7 februari 2020, een bericht over de planning van de therapeut, heeft de jeugdprofessional in zijn verweerschrift aangegeven dat hij zich voor kan stellen dat de moeder de inhoud en de toon van het bericht als vervelend heeft ervaren. De jeugdprofessional is zich ook bewust van de dwingende toon in het e-mailbericht van 11 mei 2020, een bericht met afspraken voor de moeder, de vader en de jeugdprofessional. Het College begrijpt dat de moeder de toon en de informatie in de e‑mailberichten en het plan van aanpak als onprettig kan hebben ervaren, maar merkt op dat een dwingende aanpak door de jeugdprofessional inherent kan zijn aan de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen in het gedwongen kader. Het noemen van gevolgen van het niet nakomen van afspraken kan bijdragen aan het scheppen van duidelijke voorwaarden en kaders voor alle betrokkenen. Het College is van oordeel dat niet uit de inhoud van het dossier of tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht is gebleken, dat de jeugdprofessional de moeder onheus heeft bejegend.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 5

3.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij zich onterecht met de rechten van de zoon heeft bemoeid. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5.2 Het College merkt op dat dit klachtonderdeel specifiek ziet op een e-mailbericht van de jeugdprofessional aan de moeder van 19 juli 2019. In dit bericht laat de jeugdprofessional weten dat de zoon, gezien zijn leeftijd, mee zou mogen naar een zitting over de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar stelt hij dat hij dit niet verstandig vindt in verband met de beperkingen van de zoon en de beladenheid van de ondertoezichtstelling. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling was op dat moment nog niet gedaan. Op 9 augustus 2019 is de zoon per brief uitgenodigd voor een kindgesprek door de rechtbank [arrondissement].

Het College is van oordeel dat op grond van het bovenstaande niet kan worden geoordeeld dat de jeugdprofessional zich onterecht met de rechten van de zoon heeft bemoeid. De jeugdprofessional heeft bij de moeder slechts aangegeven dat het hem niet verstandig leek dat de zoon mee zou gaan naar de zitting. Hij heeft dit geadviseerd omdat, zo volgt uit het verweerschrift, de zoon tijdens de zitting met de aanwezigheid van beide ouders en de jeugdprofessional zou worden geconfronteerd en het in de periode voorafgaand aan de zitting niet goed ging met de zoon. De jeugdprofessional wilde voorkomen dat de zitting voor buitensporig veel stress zou zorgen bij de zoon. Het College ziet geen reden om de jeugdprofessional hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Maatregel: waarschuwing

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de maatregel van waarschuwing op te leggen. De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn gegrond en de jeugdprofessional heeft met zijn handelen de artikelen D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) en O (Beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode geschonden. Daarnaast weegt het College mee dat de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht desgevraagd niet of nauwelijks in staat bleek te reflecteren op zijn handelen.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 4 en 5 zijn ongegrond;
  • klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn gegrond;
  • aan de jeugdprofessional wordt opgelegd de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is op 25 mei 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. D.J.B. de Wolff (voorzitter), de heer W.L. Scholtus en mevrouw M.L.F. Grijseels (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. B. van Amerongen (secretaris).

mevrouw mr. D.J.B. de Wolff, voorzitter

mevrouw mr. B. van Amerongen, secretaris