21.538Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
27/10/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gemeente
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Richtlijn:
Scheiding en problemen van jeugdigen
Artikel beroepscode:
Informatievoorziening (7,F)
Een consulent jeugd wordt verweten dat zij haar werkzaamheden polariserend heeft uitgevoerd. Zij zou gedreigd hebben met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, hulpvragen stelselmatig niet hebben beantwoord, partijdig zijn geweest en onvoldoende onderzoek naar feiten hebben gedaan.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is mevrouw mr. C.A. Fokker, advocaat te Hilversum.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als consulent jeugd bij [de gemeente], hierna te noemen: de gemeente. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. De klachten met de zaaknummers 21.538Ta en 21.443Tb heeft het College gelet op de samenhang gelijktijdig behandeld. Bij de behandeling waren aanwezig de moeder en haar gemachtigde, de jeugdprofessional en haar gemachtigde, de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.443Tb en diens gemachtigde.

Het College gaat uit van het klaagschrift (ontvangen op 23 november 2021), het verweerschrift (ontvangen op 25 januari 2022) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, waaronder de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de moeder.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2009, de middelste dochter in 2011 en de jongste dochter in 2013.

1.2 De moeder en de vader van de kinderen zijn omstreeks december 2019 uit elkaar gegaan. Het huwelijk is sinds oktober 2020 ontbonden door echtscheiding. De ouders oefenen het gezag over de kinderen gezamenlijk uit. De kinderen wonen bij de moeder.

1.3 De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin zij het streven hebben vastgelegd naar een op termijn gelijkwaardige(re) verdeling van de zorg- en contactregeling. In de tijd volgend op het opstellen van het ouderschapsplan heeft de vader een wisselende zorgregeling met de kinderen gehad. Aanvankelijk was de zorgregeling beperkt en met begeleiding, omstreeks februari 2021 vond een snelle uitbreiding van de omgang plaats met afbouw van de begeleiding en ten tijde van de mondelinge behandeling van de klacht had de vader geen omgang met de kinderen.

1.4 Omstreeks januari 2020 raakte de gemeente betrokken bij het gezin. De jeugdprofessional is namens de gemeente betrokken sinds maart 2020. Aanvankelijk verleende [de instelling] in het vrijwillig kader hulp aan het gezin (in de vorm van ouderschapsbemiddeling en begeleide omgang). Omstreeks medio maart 2020 heeft [de hulpverleningsinstelling] op verzoek van de gemeente de hulpverlening in het vrijwillig kader overgenomen.

1.5 In januari 2021 heeft de gemeente aan [de hulpverleningsinstelling] verzocht (ook) een gezinsonderzoek uit te voeren. Daarnaast werd [de hulpverleningsinstelling] ingezet om in overleg met de ouders binnen drie maanden de zorgregeling tussen de vader en de kinderen uit te breiden. In dit kader is de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.443Tb bij het gezin betrokken geraakt.

1.6 De kinderrechter heeft op 13 juli 2021 de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen. Wat betreft de klachtonderdelen 3, 4 en 5 merkt het College op dat de omvang van de klacht die ter beoordeling voorligt voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder dient te zijn. De moeder heeft deze klachtonderdelen gezamenlijk toegelicht in haar klaagschrift. Teneinde de schijn van partijdigheid te voorkomen heeft het College niet de bevoegdheid om zelf klachten te (her)formuleren en/of te destilleren uit de toelichting bij de klacht. Dit betekent dat het College bij de beoordeling van deze klachtonderdelen zich zal beperken tot de formulering van de klachtonderdelen. Voor zover de jeugdprofessional toch aanleiding heeft gezien zich op alle onderdelen te verweren, maakt dat het voorgaande niet anders. De vijf klachtonderdelen worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden geen, althans volstrekt onvoldoende onderzoek naar feiten heeft gedaan en dat zij nimmer met de kinderen van de moeder heeft gesproken. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College stelt vast dat de gemeente na een melding bij en onderzoek door Veilig Thuis het dossier kreeg overgedragen met een duidelijke opdracht om hulpverlening in te zetten. De gemeente heeft deze opdracht uitgevoerd, waarbij de jeugdprofessional de rol van regiehouder vervulde. Toen de hulpverlening stagneerde heeft het ‘overleg veilig verder’ plaatsgevonden. Na dit overleg heeft de gemeente – op advies van de Raad voor de Kinderbescherming in verband met de wachttijden aldaar – de ouders verzocht mee te werken aan een gezinsonderzoek. De ouders waren hiertoe bereid, waarna de jeugdprofessional [de hulpverleningsinstelling] heeft verzocht het gezinsonderzoek uit te voeren. Ook werd [de hulpverleningsinstelling] ingezet om in overleg met de ouders binnen drie maanden de zorgregeling tussen de vader en de kinderen uit te breiden. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht specificeerde de gemachtigde van de moeder dat de jeugdprofessional wordt verweten dat zij niet genoeg informatie heeft ingewonnen, dat zij de moeder niet goed genoeg heeft meegenomen in de beleidswijziging rondom de zorgregeling en dat zij ook de kinderen onvoldoende heeft meegenomen. De jeugdprofessional heeft hiertegen aangevoerd dat zij geen hulpverlener was, maar regiehouder. In dat kader heeft de jeugdprofessional ook bevestigd dat zij niet met de kinderen heeft gesproken. De uitvoering van het gezinsonderzoek en de communicatie hierover lag bij [de hulpverleningsinstelling]. De kindtherapeut van [de hulpverleningsinstelling] had ook intensief contact met de kinderen gedurende 2020 en 2021.

Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College acht het navolgbaar dat de jeugdprofessional zich aan de hand van de informatie van Veilig Thuis voldoende voorgelicht heeft geacht om de geadviseerde hulpverlening in te zetten. Na het ‘overleg veilig verder’ heeft [de hulpverleningsinstelling] het gezinsonderzoek opgestart op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, met instemming van de ouders en in opdracht van de gemeente. [De hulpverleningsinstelling] werd ook ingezet om in overleg met de ouders binnen drie maanden de zorgregeling tussen de vader en de kinderen uit te breiden. Wat betreft het onderzoek doen naar feiten binnen het gezinsonderzoek en ten behoeve van het uitbreiden van de zorgregeling volgt het College het standpunt van de jeugdprofessional, namelijk dat [de hulpverleningsinstelling] het onderzoek heeft uitgevoerd, de uitbreiding van de zorgregeling begeleide en dat de communicatie hierover in eerste instantie ook bij hen lag. Dit blijkt overigens ook uit de overgelegde onderbouwing bij dit klachtonderdeel. De jeugdprofessional mocht zich op grond van de informatie vanuit [de hulpverleningsinstelling] voldoende voorgelicht achten en het is niet de rol van een regiehouder om vervolgens nogmaals onderzoek te doen naar het waarheidsgehalte van de uitkomsten van het gezinsonderzoek of ten behoeve van de uitbreiding van de zorgregeling. Wat betreft het niet horen van de kinderen acht het College de overwegingen van de jeugdprofessional als regiehouder navolgbaar, mede gelet op de reeds ingezette hulpverlening voor de kinderen.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 De moeder voert aan dat de jeugdprofessional zich op partijdige wijze aan de zijde van de vader heeft geschaard, zich daarbij beroepend op de geconstateerde ouderverstoting aan de zijde van de moeder. Zij heeft zich in de communicatie met de moeder veelal als adviseur van de vader opgesteld tegen de moeder. Ter onderbouwing van dit verwijt heeft de moeder een aantal voorbeelden aangehaald. De jeugdprofessional heeft betwist dat sprake was van partijdigheid of dat de vader enige voorkeurspositie zou hebben. Het contact met de vader was steeds zakelijk en het contact had een professionele achtergrond. Voor wat betreft het volgen van het zakelijke Instagramaccount van de vader heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht toegelicht dat dit niet handig was. Zij benadrukte dat geen sprake was van privécontact tussen de vader en haar via Instagram. Zij volgde zijn zakelijke Instagramaccount en het was puur vanuit interesse voor de zakelijke activiteiten die hij daar met zijn oudste dochter ontplooide.

Het College overweegt dat het belangrijk is dat ouders een jeugdprofessional zien als onpartijdig. Dit staat onder meer beschreven in de ‘Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. Hierbij heeft de jeugdprofessional de beroepsstandaard in acht te nemen, zoals de geheimhoudingsverplichting die is vastgelegd in de Beroepscode. Wanneer sprake is van een complexe verhouding tussen ouders, zoals in onderhavige casus, kan het echter voorkomen dat één van de ouders het gevoel heeft dat de jeugdprofessional partijdig is, omdat in het belang van de kinderen beslissingen genomen moeten worden waarin niet altijd beide ouders tevreden kunnen worden gesteld. Het College is van oordeel dat met de gegeven voorbeelden van de moeder, voor zover die voldoende feitelijk zijn onderbouwd, niet vastgesteld kan worden dat de jeugdprofessional zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan partijdigheid. Wat betreft het voorbeeld dat de jeugdprofessional het zakelijke Instagramaccount van de vader heeft gevolgd, is het College het met de jeugdprofessional eens dat dit niet handig was. De jeugdprofessional heeft hiermee echter geen blijk van vooringenomenheid gegeven en zij is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij hulpvragen van de moeder stelselmatig onbeantwoord heeft gelaten. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 De moeder heeft aangevoerd dat de jeugdprofessional haar hulpvragen voor zichzelf rondom de vermeende ouderverstoting en voor psychologische hulp voor de kinderen stelselmatig niet heeft beantwoord. De jeugdprofessional heeft erkend dat de moeder hulpvragen heeft gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat aanvankelijk wekelijks en later tweewekelijk evaluatiemomenten waren waarin hulpvragen werden beantwoord en dat zij de hulpvragen van de moeder in haar rol als regiehouder heeft doorgestuurd naar en besproken met [de hulpverleningsinstelling]. De moeder was hiervan op de hoogte. Voor de moeder was hulpverlening geregeld via [de hulpverleningsinstelling], maar de moeder heeft vervolgens niet het woord bij de daad gevoegd. Hulpverlening voor de kinderen was ingezet met de kindtherapeut en verdere hulpverlening was pas aan de orde als de gezinssituatie zou zijn gestabiliseerd.

Het College stelt vast dat op het punt hoe is omgegaan met de hulpvragen van de moeder de lezingen van partijen uiteenlopen. In een dergelijke situatie kan het College niet vaststellen dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Dit betekent niet dat aan het woord van de jeugdprofessional meer geloof wordt gehecht dan aan het woord van de moeder. Het betekent alleen dat bij deze stand van zaken niet kan worden vastgesteld dat datgene waarover wordt geklaagd feitelijk ook heeft plaatsgevonden. Op dit punt zijn de stellingen van partijen onvoldoende feitelijk onderbouwd, waardoor het College de klacht niet gegrond kan verklaren.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel 4

3.4.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij heeft gedreigd met ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van de kinderen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.2 De moeder voert aan dat in het gesprek op 4 februari 2021 de jeugdprofessional heeft benoemd dat het ‘1 voor 12’ was. Als de moeder in de periode ervoor niet zou hebben meegewerkt aan het co-ouderschap, dan zouden de kinderen uit huis zijn geplaatst op grond van door de moeder gepleegde kindermishandeling. Na afloop van dit gesprek heeft de moeder haar angst en wanhoop geuit, maar de jeugdprofessional heeft hier verder niets mee gedaan. Volgens de moeder had het op de weg van de jeugdprofessional gelegen om haar mee te nemen in de verdere hulpverlening in plaats van angst op te wekken. Ook in de gesprekken van 12 maart 2021 en 1 april 2021 zou de jeugdprofessional hebben gedreigd met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De jeugdprofessional heeft betwist dat zij heeft gedreigd met een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van de kinderen. Wel heeft zij het perspectief voorgehouden en is zij duidelijk geweest in haar bewoordingen. Ten tijde van de uitspraken was volgens de jeugdprofessional sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, werd steeds meer duidelijk dat het vrijwillig kader niet voldoende was en startte de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel.

Het College overweegt dat een jeugdprofessional aan de ouders van de kinderen de voor een goede professionele relatie relevante informatie dient te verschaffen. Dit is ook vastgelegd in artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Daarbij merkt het College op dat de door de jeugdprofessional gedane (en haar verweten) uitspraken in de (tijd)context van de gehele situatie moeten worden bezien. Het College is van oordeel dat gelet op de situatie op dat moment de jeugdprofessional juist zorgvuldig en transparant heeft gehandeld door aan de ouders het perspectief voor te houden. Het College kan de moeder tot op zekere hoogte volgen dat dergelijke uitspraken mogelijk als dreigend worden ervaren, maar dit is naar het oordeel van het College inherent aan de boodschap en niet zo zeer aan het optreden van de jeugdprofessional in de onderhavige casus. Dat de jeugdprofessional vervolgens niet heeft gehandeld zoals door de moeder voorgestaan, maakt niet dat dat de jeugdprofessional daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening.

3.4.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.5 Klachtonderdeel 5

3.5.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat de wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd polariserend heeft gewerkt, waarmee de belangen van de moeder en met name van de drie minderjarige kinderen in ernstige mate zijn geschonden. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.5.2 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de moeder toegelicht dat de harde conclusie in de e-mail van 1 februari 2021 de relatie tussen de ouders verder onder druk heeft gezet. Volgens de moeder heeft de rechtbank dit ook bevestigd, in welk kader de gemachtigde van de moeder tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft geciteerd uit een niet overgelegde beschikking van de rechtbank van 13 januari 2022. Ook verwijst de moeder naar het verzoek van de inzake de ondertoezichtstelling betrokken gecertificeerde instelling aan de kinderrechter tot het vaststellen/wijzigen van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van 25 augustus 2021, hierna te noemen: het verzoekschrift, waarin kritische kanttekeningen geplaatst zijn bij het handelen van de jeugdprofessional en [de hulpverleningsinstelling]. De jeugdprofessional heeft betwist dat zij polariserend aan het werk is geweest. De belangen van de kinderen hebben steeds vooropgestaan. De kinderen hebben belang bij omgang en het behoud van het contact met de vader. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht toegelicht dat de onderhavige casus wekelijks ongeveer twaalf uur van haar tijd in beslag nam, dat regelmatig evaluatiegesprekken met de ouders zijn gevoerd en dat zij juist in gesprek is gebleven met beide ouders om tot een oplossing te komen. Wat betreft het verzoekschrift heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht in aansluiting op de toelichting van de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.443Tb bevestigd dat de nodige kritische kanttekening bij de inhoud hiervan kunnen worden geplaatst.

Het College acht het verwijt van de moeder dat de wijze waarop de jeugdprofessional haar werkzaamheden heeft uitgevoerd polariserend heeft gewerkt, verstrekkend. Naar het oordeel van het College ligt het dan ook op de weg van de moeder om een dergelijk verwijt met voldoende feiten en stukken te onderbouwen. De moeder heeft alleen het verzoekschrift overgelegd. Het College is van oordeel dat het te ver voert om met deze beperkte onderbouwing, waar de jeugdprofessional ook de nodige kritische kanttekeningen bij heeft geplaatst, in zijn algemeenheid te oordelen dat de jeugdprofessional haar werkzaamheden polariserend heeft uitgevoerd.

3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     De beslissing

Het College komt tot de beslissing dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

Deze beslissing is op 27 oktober 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. A.P. van der Linden (voorzitter), D.J.E. de Graaf en T. Roosblad (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. T.S.A. Kloos (secretaris).

mr. A.P. van der Linden, voorzitter
mr. F. Goossens, secretaris