21.451Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
11/07/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Waarschuwing
Artikel beroepscode:
Mensen tot hun recht laten komen (1,A), Respect (5,E)
Een jeugdbeschermer heeft zich onvoldoende ingespannen om contact tussen de vader en de kinderen tot stand te laten komen. Daarnaast heeft hij opzettelijk de mening van de vader achtergehouden in een verzoek verlenging ondertoezichtstelling, omdat de vader procesafspraken niet is nagekomen.

Klager is [de vader], hierna te noemen: de vader. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ. 

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], locatie [plaats], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2018 staat hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. Zijn gemachtigde is mevrouw mr. M. Kramer, advocaat te Amsterdam.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en hun gemachtigden.

Het College gaat uit van:

  • het klaagschrift ontvangen op 21 september 2021;
  • het verweerschrift ontvangen op 3 januari 2022;
  • de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 21 april 2022;
  • wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klacht;
  • de overgelegde pleitnota’s.

1     De feiten

1.1 De vader heeft drie kinderen. De oudste dochter is geboren in 2007, de zoon is geboren in 2009 en de jongste dochter is geboren in 2012, hierna te noemen: de kinderen.

1.2 De vader en de moeder van de kinderen zijn in 2016 gescheiden. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de moeder. Er was sprake van een zorg- en contactregeling.

1.3 Er is sprake van een ondertoezichtstelling sinds 6 april 2018, welke telkens is verlengd.

1.4 De jeugdprofessional is vanaf augustus 2018 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van alle drie de kinderen.

1.5 Op 30 januari 2019 heeft de GI de rechter gevraagd de zorg- en contactregeling te wijzigen omdat deze stagneerde. Op 19 februari 2019 heeft de rechter een nieuwe zorgregeling vastgesteld.

1.6 Op 14 november 2019 besluit de rechter, na een verzoek van de GI op 23 april 2019, dat er omgang met de jongste kinderen zal zijn, eerst onder begeleiding één keer per 4 weken, toe te werken naar één keer per 2 weken onbegeleide omgang.

1.7 De oudste dochter wil vanaf januari 2019 geen contact met de vader, de zoon wil vanaf juni 2020 geen contact meer met de vader, en vanaf januari 2021 wil de jongste dochter geen contact meer.

1.8 Op 19 juni 2020 dient de vader een klacht in over de GI. De klachtencommissie heeft uitspraak gedaan op 9 oktober 2020. De commissie heeft twee van de vijf klachtonderdelen gegrond verklaard.

1.9 Op 9 december 2020 dient de GI een verzoek in om de omgangsregeling te wijzigen, zodat deze aangepast is aan de praktijk.

1.10 Er is op 25 september 2020 een bepaling jeugdhulp afgegeven voor therapie voor de oudste dochter. Op 21 mei 2021 is de therapie afgerond en op 1 juni 2021 wordt aan de vader toestemming gevraagd voor vervolgtherapie.

1.11 De klacht ziet toe op de periode 21 september 2018 tot 21 september 2021.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3. Beoordeling toevoeging stukken

3.1 Voordat het College de klachtonderdelen beoordeelt zal zij zich eerst uitlaten over de toelaatbaarheid van de door de vader op 21 april 2022 schriftelijk ingediende stukken. Deze stukken zijn toegelaten door de voorzitter van het College, omdat deze voldoen aan artikel 8.10 van het hier van toepassing zijnde Tuchtreglement, versie 1.4. De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft echter bezwaar gemaakt tegen toelating van deze stukken en het College heeft ter mondelinge behandeling aangegeven zich uit te laten in de beslissing over de toelating ervan.

3.2 De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft ter toelichting van het bezwaar tegen de stukken aan het College meegegeven dat het lijkt alsof er met de acceptatie van deze stukken een schriftelijke ronde ingevoerd wordt, terwijl haar cliënt niet meer schriftelijk kan reageren als de termijn waarin stukken kunnen worden ingediend (tot 14 dagen voor de zitting) verstreken is. De gemachtigde heeft daarnaast naar voren gebracht dat het toelaten van de stukken de voorbereiding van de zitting heeft geschaad. Ook heeft zij aangegeven dat onvoldoende duidelijk is welk gedeelte van elk stuk welk klachtonderdeel nader zou onderbouwen.

3.3 De voorzitter van het College heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat bij het indienen van nadere stukken altijd gekeken wordt of aan de vereisten van het Tuchtreglement is voldaan. Als dat niet duidelijk is, wordt schriftelijk om deze toelichting gevraagd. Het vereiste dat een stuk nog niet eerder voorhanden is, kan zo worden uitgelegd, binnen de context van de klacht en de onderbouwing daarvan, dat het ook kan gaan om stukken die pas relevant worden nadat een klager kennis heeft genomen van het verweer van een jeugdprofessional en de onderbouwing daarvan. In dit geval is naar het oordeel van het College aan de vereisten voldaan. Het College volgt de vader in zijn stelling dat de jeugdprofessional in een aantal gevallen slechts een citaat uit een mailwisseling ter onderbouwing heeft aangehaald. Omdat dan de context ontbreekt heeft de vader nu als aanvullend stuk de gehele tekst toegestuurd. In artikel 8.3 van het Tuchtreglement versie 1.5 is opgenomen waaraan de bijlagen overgelegd bij een verweerschrift moeten voldoen, en daar kan het College op handhaven. Onderhavige klacht valt echter onder het regime van het Tuchtreglement versie 1.4, waarin een dergelijke bepaling ontbreekt.
Het pleidooi van de gemachtigde van de jeugdprofessional om de door de indiener overgelegde onderbouwing waarom de stukken voldoen aan het gestelde in artikel 8.10 Tuchtreglement ook toe te sturen aan de wederpartij, heeft het College overgebracht aan het bureau SKJ. In hetgeen de gemachtigde van de jeugdprofessional verder naar voren heeft gebracht over het toelaten van de betreffende stukken ziet het College geen reden om op het besluit van de toelating terug te komen. De procedurele belangen van de jeugdprofessional zijn met het toelaten van de stukken naar het oordeel van het College niet geschaad, want de stukken mogen bekend verondersteld worden. Van een extra schriftelijke ronde, waarbij de jeugdprofessional op achterstand is komen te staan omdat hij geen mogelijkheid meer heeft om te reageren, is in dit geval absoluut geen sprake geweest en de zitting is juist niét het moment om nog stukken toe te voegen aan een dossier. Op welke wijze de voorbereiding van de zitting is bemoeilijkt met de acceptatie van de stukken, is door gemachtigde van de jeugdprofessional toegelicht noch onderbouwd.

3.4 De stukken maken deel uit van het procesdossier en worden bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrokken.

4     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit 4 klachtonderdelen. Deze worden in het hierna volgende weergegeven en vervolgens beoordeeld.

4.1          Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij zonder de vader (voldoende) te betrekken en/of zonder zijn instemming therapie heeft ingezet voor de oudste dochter. De jeugdprofessional voert hiertegen gemotiveerd verweer.

4.1.2 Uit de toelichting bij het klachtonderdeel wordt duidelijk dat de vader om toestemming voor de start van een traject is gevraagd, zonder dat hem is uitgelegd wat het traject is. Omdat de vader niet weet wat het traject inhoudt, heeft hij contact opgenomen met de behandelaar van de dochter die heeft aangegeven dat het haar niet duidelijk is wat de hulpvraag is. Daarbij komt dat is gebleken dat bij een eerder traject door de jeugdprofessional is afgesproken dat er geen contact mocht zijn met de ouders van de dochter, al het contact diende te lopen via de jeugdprofessional, die, aldus de vader, deze rol niet oppakt.
Het College oordeelt dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional wijst er terecht in zijn verweer op dat hij in het kader van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 7.3.4 lid 1 van de Jeugdwet geen toestemming van de ouder nodig heeft, maar dat hij wel streeft naar de instemming van de vader, ook bij het vervolgtraject van de hulp die aan de dochter werd verleend. De handelwijze van de jeugdprofessional sluit daarmee aan bij hetgeen bepaald is in de Wegwijzer Zorgvuldig handelen bij toestemming voor jeugdhulp. Ook heeft de jeugdprofessional naar het oordeel van het College terecht het belang en de wens van de dochter in dezen vooropgesteld. Met zijn streven naar instemming heeft de jeugdprofessional dus de vader voldoende betrokken bij de hulpverlening, temeer gelet op het standpunt van de dochter, die niet wilde dat de vader werd geïnformeerd. Daarbij komt dat de jeugdprofessional het mogelijk heeft gemaakt dat de vader met de behandelaar contact kon opnemen, hetgeen de vader ook heeft gedaan. Het was niet aan de vader om te bepalen welke hulpverlening voor de dochter moest worden ingezet, of (achteraf) vraagtekens te plaatsen bij de mate waarin de eerdere hulpverlening passend was voor de dochter. Uit het dossier blijkt afdoende dat hulp voor de dochter noodzakelijk was, hetgeen ook door de vader wordt onderschreven. Dat er door de hulpverleners geen contact mocht worden opgenomen met (hier van belang:) de vader, was in dit geval passend gelet op de wens van de dochter, een wens die de jeugdprofessional terecht heeft gerespecteerd.

4.1.3 Het College beoordeelt dit klachtonderdeel als ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om contact tussen de vader en de kinderen tot stand te laten komen. De jeugdprofessional voert hiertegen gemotiveerd verweer.

4.2.2 In het kader van deze klacht wijst de vader op vijf voorbeelden, hiernavolgend in essentie samengevat.
a. Het eerste contact op 20 januari 2019 vervalt doordat de jeugdprofessional de schriftelijke aanwijzing niet tijdig afkrijgt.
b. Op 21 juni 2020 wil de zoon geen contact meer. Pas eind november komt de jeugdprofessional terug op de omgang met de zoon.
c. De gang van zaken rondom het hebben van telefonisch contact met de jongste dochter vanwege haar verjaardag in [maand] 2021. Ruim na die verjaardag mailt de jeugdprofessional dat de jongste dochter geen contact meer wil omdat de vader niet gebeld heeft.
d. De gang van zaken over contact met de oudste dochter rondom haar verjaardag in [maand] 2020.
e. Het zonder enig onderzoek of begrijpelijke reden indienen van het verzoek aan de rechter om de omgang met de oudste twee kinderen stop te zetten.

Het College overweegt dat de vader van mening is dat de jeugdprofessional zich onvoldoende heeft ingespannen voor contact met de kinderen. De jeugdprofessional is van mening dat de vader onterecht het niet goed lopen van het contact eenzijdig bij hem neerlegt. Volgens de jeugdprofessional weigert de vader zijn eigen rol in het niet doorgaan van de omgang te zien. Het College heeft met enige verbazing gezien dat de vader en de jeugdprofessional elkaar over en weer verwijten maken over de oorzaak van het niet doorgaan van de omgang. Ook het gegeven dat de jeugdprofessional ter zitting heeft aangegeven dat de gang naar de rechter is gemaakt om met de vader over de omgang in gesprek te komen, komt het College onbegrijpelijk voor. Zowel de vader als de jeugdprofessional slaan door in feitjes over de gebeurtenissen en het wijzen naar elkaar. Ter zitting is door de vader aangegeven dat hij gewoon duidelijkheid wil. Waar de jeugdprofessional de vragen van de vader ervaart als het stellen van voorwaarden, bedoelt de vader dat hij duidelijkheid wil hebben, dat beschikkingen van de rechters uitgevoerd moeten worden. Het College sluit zich aan bij de vraag van de vader dat uit het dossier onvoldoende blijkt welke stappen de jeugdprofessional heeft gezet, of welk plan de jeugdprofessional heeft gemaakt, om toch te proberen om contactherstel tot stand te brengen. De vader en de jeugdprofessional hebben een totaal tegenovergestelde visie op wat er is gebeurd, op oorzaken en gevolgen. Dat de jeugdprofessional en de vader niet een match hadden voor een goede samenwerking was bekend. De klachtencommissie constateerde dit immers ook al in haar uitspraak van 9 oktober 2020. Het is dan toch aan de jeugdprofessional om te proberen daar boven te gaan staan en te zoeken naar de mogelijkheden van contact alvorens naar de rechter te stappen om de omgang te beperken of stop te zetten. Alles afwegende constateert het College dat er geen gesprek op metaniveau tot stand is gekomen over de wijze van communiceren. Het is aan de jeugdprofessional om vanuit zijn rol te concretiseren wat er mogelijk is voor wat betreft contact(opbouw) met de kinderen, en te onderzoeken wat de kinderen daarvoor nodig hebben, en wat de vader daarvoor nodig heeft. Deze stappen, dit onderzoek, een plan en de uitvoering daarvan, mist het College. De jeugdprofessional is met zijn handelen voorbij gegaan aan artikel A (Jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) en E (Respect) van de Beroepscode.

Het College ziet af van een beoordeling van de door de vader aangehaalde voorbeelden. Deze zijn op zich niet exemplarisch voor het gemis aan inspanning vanuit de jeugdprofessional om in te zetten op een plan voor contactherstel. Een beoordeling van elk aangehaald puntje voegt naar het oordeel van het College niets toe aan haar oordeel over het gebrek aan regie en inzet op contactherstel in welke vorm dan ook. Partijen zijn beland in een welles-nietes discussie over wie het meest fout is geweest ten aanzien van de genoemde voorbeelden. Het past niet bij de rol en de taak van het College om daarover als scheidsrechter op te treden.

4.2.3 Het College beoordeelt dit klachtonderdeel als gegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij zich niet houdt aan communicatieafspraken, hij veel te laat reageert maar wel verwacht van de vader dat hij snel reageert en negeert input van de vader. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3.2 De klacht behelst dat de jeugdprofessional zo slecht communiceert dat dit hem tuchtrechtelijk verweten kan worden. De vader geeft drie voorbeelden. In het hiernavolgende zal het College de drie voorbeelden in het kader van de klacht beoordelen.
a. Afspraken communicatie: naar aanleiding van de door de klachtencommissie gegrond verklaarde klacht over (onder andere) de communicatie is eenzijdig vanuit de GI een nieuwe communicatielijn bepaald. Het College begrijpt dat deze lijn inhoudt dat de ouders bij e-mailcontacten altijd de andere ouder én een andere jeugdbeschermer mee moeten nemen. De jeugdprofessional heeft laten weten dat een e-mailbericht dat niet op deze wijze wordt gestuurd, niet beantwoord wordt. De vader geeft aan dat als hij de moeder of de andere jeugdbeschermer niet meeneemt, de jeugdprofessional inderdaad niet reageert, terwijl de jeugdprofessional de moeder zelf ook niet altijd in de cc meeneemt. Dit handelen van de jeugdprofessional is echter naar het oordeel van het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wat de reden voor het instellen van de betreffende communicatielijn ook is, en ongeacht of dit nou een werkwijze is die helpend is in deze casus, vanuit de GI is niet bepaald dat de jeugdprofessional zelf ook altijd de andere ouder mee moet nemen in de cc. Afhankelijk van de aard van een te versturen e-mailbericht mag (en moet) de jeugdprofessional zelf een afweging maken of de andere ouder betrokken wordt. Dit heeft de jeugdprofessional gedaan, en dit past binnen de kaders van een redelijke bekwame beroepsuitoefening.
b. Rappelleren: de vader wijst erop dat het soms meer dan een maand duurt, en pas na rappelleren, voordat hij antwoord krijgt op zijn e-mailberichten, en geeft concrete voorbeelden hierbij. Uit stukken is volgens het College voldoende vast komen te staan dat de vader zeer veel vragen heeft, veel verwijten maakt, en ook vragen stelt die niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Het College acht het invoelbaar dat de beantwoording hiervan soms even op zich laat wachten. Waarom een tweede jeugdbeschermer in deze casus de e-mailberichten meeleest, is het College niet duidelijk geworden. Voor zover het College uit de stukken kan halen is de communicatielijn niet geëvalueerd, en het College begrijpt uit het verweerschrift dat sinds de vorige tuchtzaak de veelheid van vragen die de vader stelt niet minder is geworden. Het siert de jeugdprofessional dat hij telkens wel een antwoord zoekt en geeft op de vragen van de vader, ook al is dat niet altijd direct. Wellicht dat een gesprek óver de communicatie en het eens echt bespreken wat maakt dat de vader zijn vragen op deze wijze aan de jeugdprofessional stelt beter was geweest, maar het gegeven dat iets beter had gekund maakt niet dat het handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
c. Termijnen: tot slot wijst de vader op de zeer korte reactietermijnen die de jeugdprofessional soms jegens de vader hanteert. De vader geeft aan dat de jeugdprofessional met twee maten meet, de jeugdprofessional neemt zelf wel ruim de tijd om de vragen van de vader te beantwoorden. Het College is echter van oordeel dat deze vergelijking niet gemaakt kan worden. De reactietijden waren inderdaad kort, echter een reactie kan ook nagestuurd worden. Het gegeven dat de jeugdprofessional, gelet op de vele e-mailberichten met veel vragen, soms laat was met zijn reactie, of pas reageerde na rappel(s), maakt in deze zaak niet dat zijn wijze van communiceren zodanig slecht is dat de professional de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden.

4.3.3 Het College is van oordeel dat het verwijt dat de jeugdprofessional zo slecht communiceert dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is ongegrond is, zowel ten aanzien van de genoemde voorbeelden apart, als in samenhang met elkaar bezien.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij opzettelijk de mening van de vader achterhoudt in een verzoek verlenging ondertoezichtstelling omdat hij procesafspraken niet is nagekomen. De jeugdprofessional heeft gemotiveerd aangegeven dat hij dit niet goed heeft gedaan en heeft hiervoor (na het ontvangen van onderhavige klacht) excuses aangeboden.

4.4.2 Het College oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. De vader heeft in strijd met de procesafspraak zijn input over de verlenging van de ondertoezichtstelling niet in cc naar de moeder en de andere jeugdbeschermer gestuurd. Om die reden heeft de jeugdprofessional de reactie van de vader niet meegenomen in het verlengingsverzoek, en hij heeft die reden ook in het verlengingsverzoek opgenomen. Het College is het met de jeugdprofessional eens dat dit niet mag gebeuren. Er zijn procesafspraken gemaakt met de vader, maar het gaat inderdaad te ver om dan de reactie van de vader niet op te nemen én hier niet over in contact te treden met de vader. Met dit handelen heeft de jeugdprofessional artikel E (Respect) van de Beroepscode geschonden.

4.4.3 Het College beoordeelt het klachtonderdeel als gegrond.

5     Op te leggen maatregel: waarschuwing

5.1 Het College legt als maatregel een waarschuwing op aan de jeugdprofessional. Zij heeft hiertoe als volgt overwogen. Het College oordeelt dat klachtonderdelen 2 en 4 gegrond zijn. De gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 weegt voor het College het zwaarst. Immers, voor het verwijtbaar handelen genoemd in klachtonderdeel 4 heeft de jeugdprofessional schriftelijk zijn excuses aangeboden, al is de excuusbrief pas gestuurd in het kader van onderhavige klacht. Het College begrijpt dat de uitvoering van deze ondertoezichtstelling lastig is geweest voor de jeugdprofessional én de vader. Zij ziet in het dossier veel communicatie die eigenlijk nergens meer over gaat. Dit gaat ten koste van waar het eigenlijk over moest gaan: het zoeken naar een vorm van contact tussen de vader en de kinderen. Zoals het College hiervoor al opmerkte ziet zij het als een gemiste kans dat een gesprek op meta niveau niet tot stand is gekomen. In zijn verweer wijst de jeugdprofessional ten aanzien van de vele voorbeelden die in de klacht worden genoemd erop wat de vader allemaal niet goed heeft gedaan. Het zou de jeugdprofessional sieren als hij in de toekomst in een vergelijkbare casus verder kan kijken dan de communicatie op detailniveau en in reflectie ook zijn eigen aandeel in ogenschouw kan nemen.

6 De Beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • de klachtonderdelen 2 en 4 zijn gegrond;
  • de klachtonderdelen 1 en 3 zijn ongegrond;
  • het College legt de maatregel van waarschuwing op.

Partijen zijn geïnformeerd tijdens de mondelinge behandeling van de klacht en hierna schriftelijk dat de termijn voor het verzenden van deze beslissing is verlengd tot en met 11 juli 2022 (conform artikel 10.3 van het Tuchtreglement, versie 1.4).

Deze beslissing is op 11 juli 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns (voorzitter), de heer H.G.A. van Schaik en mevrouw S. Nikocevic (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. S. Pijper (secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. S. Pijper, secretaris