22.004Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
06/02/2023
Kamer:
Jeugdzorgwerkers
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Verslaglegging en dossiervorming (15,M)
Een jeugdhulpverlener heeft haar advies, dat psychische hulp en diagnostiek voor de moeder noodzakelijk was voordat de stichting verdere hulpverlening kon inzetten, onvoldoende onderbouwd. Daarbij heeft zij onvoldoende stilgestaan bij de mogelijke impact van dat advies op de moeder en verdere jeugdhulpketen. Een jeugdhulpverlener heeft haar advies, dat psychische hulp en diagnostiek voor de moeder noodzakelijk was voordat de stichting verdere hulpverlening kon inzetten, onvoldoende onderbouwd. Daarbij heeft zij onvoldoende stilgestaan bij de mogelijke impact van dat advies op de moeder en verdere jeugdhulpketen.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is de heer W.E. van Bentem, rechtskundig adviseur te Garrelsweer.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, voorheen werkzaam als hulpverlener bij [de stichting], hierna te noemen: de stichting. De jeugdprofessional is van [datum] 2016 tot en met [datum] 2021 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2021 staat zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is mevrouw mr. C.G. Versteeg, advocaat te Bussum.

De hybride mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 december 2022. Bij de behandeling waren aanwezig de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden.

Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 28 februari 2022), het verweerschrift (ontvangen op 13 mei 2022) en wat is besproken tijdens de hybride mondelinge behandeling van de klacht.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft twee kinderen. De zoon is geboren in 2004 en de dochter in 2006.

1.2 Het geregistreerd partnerschap van de moeder en haar ex-partner, de vader van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, is op 19 oktober 2017 ontbonden. Het ouderlijk gezag over de kinderen werd tot 26 februari 2020 gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. Per 26 februari 2020 heeft de moeder het eenhoofdig gezag over de zoon en de vader het eenhoofdig gezag over de dochter.

1.3 In februari 2018 is het gezin in het vrijwillig kader aangemeld voor hulpverlening bij de stichting. De stichting is op 3 mei 2018 gestart met het traject ‘Signs of Safety’. De jeugdprofessional was in dat kader namens de stichting betrokken.

1.4 De stichting heeft de hulpverlening op 5 november 2018 stopgezet.

1.5 De kinderrechter heeft op 12 december 2018 de kinderen voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (hierna: de GI). De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en heeft voortgeduurd tot 11 december 2020.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij niets heeft gedaan met de inhoudelijke reactie van de moeder op het concept eindverslag van Signs of Safety. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 De jeugdprofessional heeft op 20 november 2018 het concept eindverslag van het traject ‘Signs of Safety’ naar de moeder gestuurd met het verzoek hierop binnen veertien dagen te reageren. Zowel op 4 december 2018 als op 6 februari 2019 heeft de gemachtigde van de moeder, namens de moeder, per e-mail op het concept eindverslag gereageerd. De e-mail van 6 februari 2019 betrof een meer gedetailleerde reactie op verschillende onderdelen van het concept eindverslag. Deze reactie is in een gesprek op 7 februari 2019, waarbij de moeder, de gemachtigde van de moeder, de jeugdprofessional en de directeur van de stichting aanwezig waren, besproken. Vervolgens heeft de directeur van de stichting de uitkomsten van dit gesprek per brief op 14 februari 2019 aan de moeder bevestigd. In deze brief stelt de directeur het volgende voor: “Wij stellen voor om uw reactie op het eindverslag toe te voegen aan het dossier en hiermee het eindverslag definitief te maken. Deze brief zullen wij hier ook aan toevoegen. Beide ouders ontvangen het definitieve verslag met daarin de opmerkingen vanuit beide ouders.” Op 7 maart 2019 heeft de gemachtigde van de moeder per e-mail onder meer als volgt gereageerd: “[De moeder] stemt niet in met het op de door u voorgestelde wijze definitief maken van het eindverslag. Dienaangaande handelt [de stichting] voor eigen rekening en risico.” De jeugdprofessional heeft vervolgens de reactie niet toegevoegd aan het definitieve eindverslag.

Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het College overweegt daartoe als volgt. Tussen de moeder en de jeugdprofessional is onduidelijkheid ontstaan over de strekking van de opmerking van de gemachtigde van de moeder in de e-mail van 7 maart 2019. Zowel uit het verweerschrift als uit de toelichting van de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is het College gebleken dat de jeugdprofessional de opmerking kennelijk zo heeft opgevat dat de moeder niet akkoord ging met het (enkel) hechten van haar reactie aan het definitieve eindverslag. Alhoewel het in een onduidelijke situatie als deze volgens het College op de weg van de jeugdprofessional had gelegen om over de bedoelingen van de moeder navraag te doen, ziet het College geen aanleiding de jeugdprofessional in dit kader een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Immers, het College acht het navolgbaar dat de jeugdprofessional de betreffende opmerking als een afwijzende reactie heeft geïnterpreteerd.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij in het definitieve eindverslag heeft laten staan dat het door de stichting noodzakelijk wordt gevonden dat psychische hulp en diagnostiek gericht op moeder wordt ingezet voordat door de stichting verdere hulpverlening kan worden ingezet. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 De moeder heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwezen naar het definitieve eindverslag van het traject ‘Signs of Safety’. Op pagina 5 heeft de jeugdprofessional de volgende zin opgenomen: “Vanuit [de stichting] vinden we het noodzakelijk dat moeder ook hulpverlening krijgt om te kijken of er sprake is van psychische problematiek of onverwerkte emoties aangaande de scheiding.” De moeder is van mening dat de jeugdprofessional deze ­­– volgens haar tendentieuze – uitspraak ten onrechte heeft laten staan in het definitieve eindverslag. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht toegelicht dat haar uitspraak een advies betreft en geen conclusie, welke in de context moet worden bezien. Daarbij stelt zij dat het juist van professionaliteit getuigt om onderzoek over te laten aan een deskundige.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij welbewust met het Signs of Safety traject is door blijven gaan nadat al duidelijk was dat zij niet in staat was om de veiligheid van de kinderen te vergroten en de onveiligheid zelfs bleef toenemen. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Het College oordeelt dat het klachtonderdeel ongegrond is en overweegt daartoe als volgt. Kortgezegd verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij te lang is doorgegaan met het traject ‘Signs of Safety’ nadat reeds duidelijk was dat het de stichting niet lukte om de veiligheid van de kinderen te vergroten en – in het verlengde daarvan – de onveiligheid door het traject zelfs toenam. De moeder stelt dat zij van het voorgaande pas op de hoogte raakte door de brief van 14 februari 2019 van de directeur van de stichting  aan de moeder. In deze brief erkent de directeur de (toenemende) onveiligheid als gevolg van de voortzetting van het traject ‘Signs of Safety’, aldus de moeder. De jeugdprofessional voert aan dat de directeur van de stichting in de brief van 14 februari 2019 enkel getracht heeft de moeder te erkennen in haar, tijdens het gesprek op 7 februari 2019 besproken, beleving dat de onveiligheid met het voortzetten van het traject werd vergroot. Het College kan de jeugdprofessional volgen in haar standpunt. Daarbij merkt het College op dat het hier gaat om de woordkeuze van de directeur van de stichting, die niet aan de jeugdprofessional kan worden tegengeworpen. Nu de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de jeugdprofessional het traject ‘Signs of Safety’ welbewust te lang heeft voortgezet, ziet het College geen aanknopingspunten om te concluderen dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College is dan ook van oordeel dat de jeugdprofessional met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4     Geen maatregel

4.1 Het College ziet af van het opleggen van een maatregel en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional is ten aanzien van klachtonderdeel 2 tekort geschoten. Hoewel het College grote waarde hecht aan zorgvuldige en feitelijke verslaglegging, ook met het oog op doorwerking van formuleringen in de verdere jeugdhulpketen, acht het College het aannemelijk dat er sprake was van een ongelukkige keuze van woorden en dat daarbij geen opzet in het spel was. Bovendien gaat het College er vanuit dat dit oordeel eraan bijdraagt dat de jeugdprofessional in toekomstige gevallen haar werkwijze rondom verslaglegging aanpast zodat deze in lijn is met de professionele standaard.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1 en 3 zijn ongegrond;
  • klachtonderdeel 2 is gegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Deze beslissing is op 6 februari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent (voorzitter), de heer H.G.A. van Schaik en de heer W.L. Scholtus (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. E.S. Tas (secretaris).

mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent, voorzitter
mevrouw mr. E.S. Tas, secretaris