21.391Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
08/07/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Opvoedingsondersteuning
Gerelateerde beslissingen:
21.395Ta en 21.395Tb
Oordeel:
Gegrond
Maatregel:
Waarschuwing
Richtlijn:
Samen met ouders en jeugdigen beslissen over passende hulp
Artikel beroepscode:
Toestemming voor de professionele relatie (8,G), Verslaglegging en dossiervorming (15,M)
Een jeugdprofessional heeft nagelaten een eigen schriftelijk hulpverleningsplan op te stellen. Daarnaast heeft hij onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van een verslag en heeft hij onvoldoende aan dossiervorming gedaan.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is de heer mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [IPT-er] bij [de instelling]. De jeugdprofessional is sinds [datum] 2017 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. De gemachtigde is de heer mr. J.C.C. Leemans, jurist bij DAS Rechtsbijstand.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022. De klachten met de zaaknummers 21.391Ta, 21.395Ta en 21.395Tb heeft het College gelet op de samenhang gelijktijdig behandeld. Bij de behandeling waren aanwezig de moeder, de jeugdprofessional en zijn collega (tevens beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Ta) en de hiervoor genoemde gemachtigden. De gemachtigde van de jeugdprofessional trad eveneens op namens de beklaagde jeugdprofessionals in de zaaknummers 21.395Ta en 21.395Tb. De beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Tb was met bericht afwezig. Zij is tijdens de mondelinge behandeling van de klachten vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten hebben partijen het College toestemming gegeven om de processtukken die in de ene procedure ter beschikking zijn gesteld tevens als overgelegd te beschouwen in de andere procedures. Aldus gaat het College uit van

  • het aangepaste klaagschrift in zaaknummer 21.391Ta ontvangen op 27 oktober 2021;
  • het klaagschrift in zaaknummer 21.395Ta ontvangen op 10 augustus 2021;
  • het klaagschrift in zaaknummer 21.395Tb ontvangen op 10 augustus 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.391Ta ontvangen op 23 december 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.395Ta ontvangen op 20 december 2021;
  • het verweerschrift in zaaknummer 21.395Tb ontvangen op 1 november 2021;
  • de drie tussenbeslissingen van (de voorzitter van) het College van Toezicht van 30 maart 2022 in de zaaknummers 21.391Ta, 21.395Ta en 21.395Tb;
  • wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van de klachten, waaronder de twee pleitnota’s van de gemachtigde van de moeder.

1     De feiten

1.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2014, de middelste zoon in 2016 en de jongste zoon in 2018.

1.2 De moeder en de vader van de kinderen zijn uit elkaar. De ouders oefenen het ouderlijk gezag over de oudste zoon gezamenlijk uit. De moeder heeft eenhoofdig gezag over de andere twee zonen. De kinderen wo(o)n(d)en bij de moeder. De oudste zoon woonde ten tijde van de beschikking van 23 februari 2021 bij de vader. De ouders zijn een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen.

1.3 De kinderrechter heeft op 12 maart 2020 de kinderen voor de duur van 12 maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

1.4 De gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft intensieve pedagogische thuishulp (hierna te noemen: IPT) van [de instelling] ingezet om de opvoedvaardigheden van de ouders te onderzoeken en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen in kaart te brengen.

1.5 Er waren twee aparte IPT-trajecten bij de ouders ingezet in verband met hun woonplaatsen. De jeugdprofessional is betrokken geweest als IPT-er van de moeder van 17 november 2020 tot juli 2021. De gedragswetenschapper die hem ondersteunde is de beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Tb. De beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Ta is de gedragswetenschapper die de IPT-er van de vader ondersteunde.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (versie 2017) (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit twee klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij heeft gewerkt zonder een (zorgvuldig) hulpverleningsplan. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College stelt vast dat op 17 november 2020 een gezamenlijk (intake)gesprek heeft plaatsgevonden met onder meer de jeugdprofessional, de moeder en de jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling. In dit gesprek is het hulpverleningsplan van de gecertificeerde instelling van 29 juli 2020 besproken. De jeugdprofessional heeft aangevoerd dat dit hulpverleningsplan de leidraad vormde voor de IPT aan de moeder en dat met haar is besproken dat de doelen uit dit hulpverleningsplan de doelen waren waarmee de jeugdprofessional verder zou werken. De jeugdprofessional had geen eigen hulpverleningsplan opgesteld, mede omdat hij bij aanvang de enig betrokken hulpverlener was en alle doelen dus voor zijn rekening kwamen. De evaluaties van de hulpverlening vonden plaats in aanwezigheid van de (eerste) jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling, de moeder en de jeugdprofessional. Na deze gesprekken stuurde de jeugdbeschermer de verslagen van de evaluaties aan de moeder en de jeugdprofessional. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klachten desgevraagd verklaard dat het voor haar niet duidelijk was wat de doelen waren waaraan zij moest werken met de jeugdprofessional. Zij was daarnaast in de veronderstelling dat de evaluaties die hebben plaatsgevonden van de gecertificeerde instelling kwamen en niet van [de instelling].
Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet had kunnen volstaan met het mondeling aansluiten op het hulpverleningsplan van de gecertificeerde instelling. De jeugdprofessional had een (eigen) schriftelijk hulpverleningsplan moeten opstellen, niet alleen ter toetsing van de kwaliteit van de hulpverlening, maar zeker ook om de moeder inzicht te geven in de (te verwachten) hulpverlening. Vooral omdat het hier ging om het voorkomen van een ingrijpende maatregel als de uithuisplaatsing. Het zou aangewezen zijn als de jeugdprofessional de doelstellingen van de gecertificeerde instelling in het eigen hulpverleningsplan had overgenomen en vervolgens had uitgewerkt in de zin van: hoe wordt aan deze doelen gewerkt en welke resultaten moeten worden behaald. Ook de evaluaties op de doelen hadden hierin een plaats kunnen krijgen. Hierbij is het essentieel, zoals ook wordt benoemd in de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp voor de jeugdhulp en jeugdbescherming’, dat de jeugdprofessional samen met de ouders bespreekt of datgene wat in het hulpverleningsplan staat inderdaad is wat zij willen. Dit verhoogt niet alleen de kwaliteit van de hulpverlening, maar maakt ook de hulpverlening inzichtelijk voor zowel de ouders als, in dit geval, de gecertificeerde instelling als opdrachtgever.
Samengevat is het College van oordeel dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij heeft gewerkt zonder een eigen, met de moeder besproken, schriftelijk hulpverleningsplan. De jeugdprofessional heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional onzorgvuldig rapporteren en onzorgvuldige dossiervorming. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Allereerst merkt het College op dat de onderbouwing van dit klachtonderdeel specifiek ziet op de ‘Gezamenlijke visie op de opvoedsituatie van [de jongste zoon], [de middelste zoon] en [de oudste zoon]’ opgesteld op 18 mei 2021 (hierna te noemen: het verslag). Het College zal bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook alleen het verslag betrekken.
Het is het College gebleken dat in maart 2021 namens de gecertificeerde instelling een nieuwe jeugdbeschermer betrokken is geraakt. Deze nieuwe jeugdbeschermer gaf [de instelling] de opdracht vragen te beantwoorden over de voortgang van de hulpverlening, in het bijzonder over de doelen die de Raad voor de Kinderbescherming had gesteld. De gecertificeerde instelling moest deze informatie tijdig van de IPT-er ontvangen, omdat op 4 juni 2021 een zitting gepland stond bij de rechtbank over de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hierop hebben de jeugdprofessional en zijn collega IPT-er die bij de vader was betrokken, de vragen van de jeugdbeschermer beantwoord, waarbij hun eigen gedragswetenschappers (de beklaagde jeugdprofessionals uit de zaaknummers 21.395Ta en 21.395Tb) hebben meegekeken. Op 11 mei 2021 heeft de jeugdprofessional de antwoorden op de vragen over de situatie van de moeder per e-mail gestuurd aan zowel de jeugdbeschermer als de moeder. Kort hierop verzocht de jeugdbeschermer aan [de instelling] om op basis van de antwoorden op de vragen een gezamenlijk advies te schrijven over alle drie de kinderen bij beide ouders. Dit heeft geleid tot het verslag, waarvan het eerste deel gezamenlijk is opgesteld en is ondertekend op 18 mei 2021 door de IPT-er van de moeder (de jeugdprofessional) met zijn gedragswetenschapper (beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Tb) en de IPT-er van de vader met haar gedragswetenschapper (beklaagde jeugdprofessional in 21.395Ta). Dit verslag is op 30 juni 2021 nader uitgewerkt door de IPT-er van de vader met haar gedragswetenschapper (beklaagde jeugdprofessional in zaaknummer 21.395Ta). Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten heeft de moeder onweersproken verklaard dat zij het verslag (en de nadere uitwerking van 30 juni 2021) voor het eerst heeft gezien na 30 juni 2021. In haar beleving stond de inhoud van het verslag haaks op wat zij tot dat moment als feedback had gekregen van de jeugdprofessional. De feedback was steeds positief terwijl de conclusies in het verslag negatief zijn. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional die omslag erkend en toegelicht. Waar hij eerst de moeder vooral ondersteuning bood, moest hij na de komst van de nieuwe jeugdbeschermer vanuit een kritische houding in een kort tijdsbestek de vragen gesteld door de jeugdbeschermer over de doelen van de Raad voor de Kinderbescherming beantwoorden. Hij heeft bij zijn werkgever aangegeven hier moeite mee te hebben; hij hoorde echter uitvoering te geven aan het beantwoorden van de vragen.
Het College overweegt als volgt. Op grond van artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode moet verslaglegging en dossiervorming plaatsvinden conform de beroepsstandaard. De jeugdprofessional heeft tot op zekere hoogte een eigen professionele vrijheid in het kiezen van formuleringen in zijn rapportages. Hij moet zich daarbij wel goed bewust zijn van de impact van hetgeen wordt gerapporteerd, omdat dit mogelijk ingrijpende gevolgen kan hebben voor de betrokkenen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional de moeder onvoldoende heeft meegenomen in het ontstaan en de intentie van het verslag en zijn positie daarbij. Daarnaast heeft de jeugdprofessional het verslag onvoldoende uitgelegd en lijkt de jeugdprofessional zich onvoldoende te hebben gerealiseerd wat de impact van het verslag zou zijn op de moeder. Bovendien had de jeugdprofessional zorgvuldiger kunnen en moeten rapporteren. Zo ontbreekt een duidelijke inleiding en afsluiting van het verslag, blijkt niet in welk kader het verslag is opgesteld en voor wie. Ook had de jeugdprofessional nauwkeuriger en specifieker moeten noteren door wie welke visies zijn opgesteld. Ook had hij moeten toelichten waarom gekozen is voor het ondertekenen van het verslag door niet alleen de IPT-ers maar ook de gedragswetenschappers.
Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional met betrekking tot het verslag onvoldoende zorgvuldig heeft gerapporteerd en in het verlengde daarmee onvoldoende heeft voldaan aan de dossiervorming. Hij heeft aldus gehandeld in strijd met artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

4     Maatregel: waarschuwing

4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional een tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing op te leggen. Zij heeft in haar overwegingen het volgende betrokken. Naar het oordeel van het College is de jeugdprofessional verwijtbaar tekortgeschoten in het naleven van twee belangrijke punten in de beroepsuitoefening, namelijk planmatig werken met in dit geval een eigen, schriftelijk hulpverleningsplan en de verslaglegging, welke in dit geval niet voldoet aan de beroepsstandaard voor verslaglegging en dossiervorming. Het College heeft echter ook oog voor de complexe situatie waarin de jeugdprofessional heeft moeten handelen, onder een behoorlijke tijdsdruk. Daarbij weegt het College mee dat de samenwerking tussen de jeugdprofessional en de moeder tot maart 2021 door beiden als goed is ervaren. Partijen konden tijdens de mondelinge behandeling van de klachten ook hun intenties en handelwijze nader toelichten, waarbij het College (nogmaals) zijn waardering uitspreekt over de wijze waarop partijen naar elkaar hebben geluisterd. Hierdoor hebben partijen over en weer meer inzicht in (en begrip voor) elkaars positie gekregen. Tevens heeft de jeugdprofessional zijn excuses aangeboden voor zijn aandeel in het geheel. Tot slot heeft het College een jeugdprofessional gezien die op zijn handelen heeft gereflecteerd.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1 en 2 zijn gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.

Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten is aan partijen medegedeeld dat de termijn voor het verzenden van deze beslissing is verlengd tot 8 juli 2022 (conform artikel 10.3 van het Tuchtreglement, versie 1.4).

Deze beslissing is op 8 juli 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns (voorzitter), mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent (lid-jurist), mevrouw drs. B.J. van Leeuwen (lid-beroepsgenoot orthopedagoog), mevrouw C.E. van Os MSc (lid-beroepsgenoot psycholoog) en de heer W.M.P. van Engelen (lid-beroepsgenoot jeugdzorgwerker), bijgestaan door mevrouw mr. L.C. van der Meij (secretaris) en mevrouw mr. T.S.A. Kloos (tweede secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. van der Meij, secretaris