21.533Ta

College van Toezicht
Download beslissing
Beslissingsdatum:
22/02/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Lokaal team (sociaal team, wijkteam, CJG)
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Artikel beroepscode:
Bevorderen van het vertrouwen in het beroep (4,D), Verslaglegging en dossiervorming (15,M)
Een sociaal werker heeft onjuiste informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Klager is [de moeder], hierna te noemen: de moeder. Haar gemachtigde is [de gemachtigde], vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als sociaal werker bij [het lokaal team], hierna te noemen: het lokaal team. De jeugdprofessional staat als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. M. Kremer, advocaat te Groningen.

De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023 in afwezigheid van partijen.

Het College gaat uit van:

  • het klaagschrift (ontvangen op 17 november 2021);
  • het verweerschrift (ontvangen op 28 januari 2022);
  • de conclusie van repliek (ontvangen op 7 maart 2022);
  • de conclusie van dupliek (ontvangen op 7 april 2022).

1     De feiten

1.1 De moeder heeft een minderjarige zoon, geboren in 2007.

1.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de zoon, zijn sinds augustus 2007 uit elkaar. De moeder was tot 13 april 2021 belast met het eenhoofdig gezag over de zoon. Sinds 13 april 2021 wordt het ouderlijk gezag over de zoon gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. Van 4 juni 2018 tot 2 december 2020 was de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de moeder. Op 2 december 2020 heeft er een escalatie plaatsgevonden tussen de moeder en de zoon. De zoon is vervolgens naar de vader vertrokken en verblijft daar sindsdien.

1.3 Eind oktober 2020 heeft de vader contact opgenomen met het lokaal team, omdat hij zorgen had over de zoon en de thuissituatie bij de moeder. Vanaf dat moment heeft het lokaal team de situatie ten aanzien van de zoon gemonitord.

1.4 De jeugdprofessional is van eind oktober 2020 tot 5 februari 2021 betrokken geweest bij het gezin in het vrijwillig kader als sociaal werker bij het lokaal team.

2     Het beoordelingskader

2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3     Beoordeling van de klacht

De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.

3.1 Klachtonderdeel 1

3.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij het VTO partijdig heeft opgesteld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.1.2 Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt daartoe als volgt. Uit de conclusie van repliek van de moeder blijkt dat de collega van de jeugdprofessional de moeder op 27 januari 2021 het volgende heeft gemaild: “[De jeugdprofessional] en [de collega van de jeugdprofessional] zijn als melder c.q. contactpersoon voor de RvdK aangegeven. [De jeugdprofessional] en [de collega van de jeugdprofessional] hebben samengewerkt in de casus. [De collega van de jeugdprofessional] heeft het VTO geschreven, onderschreven met haar naam en ook ondertekend. Dit gebeurt in voorkomende gevallen vaker, is geen uitzondering.”. Naar het oordeel van het College blijkt uit vorenstaande dat de jeugdprofessional niet bij het opstellen van het verzoek tot onderzoek (hierna te noemen: VTO) van 23 december 2020 betrokken is geweest, maar dat haar collega het VTO geschreven, onderschreven met haar naam en ondertekend heeft. Hoewel het zorgvuldiger geweest zou zijn als de naam van de jeugdprofessional niet onder het VTO was gezet door haar collega, kan dit de jeugdprofessional niet verweten worden. Aangezien de jeugdprofessional niet betrokken is geweest bij het opstellen van het VTO, kan ook niet geconcludeerd worden dat zij het VTO partijdig heeft opgesteld.

3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.2 Klachtonderdeel 2

3.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de moeder niet geïnformeerd heeft over haar afwezigheid. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.2.2 Allereerst merkt het College op dat niet uit de inhoud van het dossier is gebleken gedurende welke specifieke periode de jeugdprofessional afwezig is geweest. Voor het College is echter wel vast komen te staan dat de jeugdprofessional (in ieder geval) in januari 2021 een periode afwezig is geweest vanwege ziekte.
Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en overweegt daartoe als volgt. Bij (bijzondere omstandigheden zoals) afwezigheid vanwege ziekte kan van een jeugdprofessional niet verwacht worden iedere cliënt te informeren over het ziekteverzuim. Het College volgt de jeugdprofessional dan ook in dit verweer. Daarbij merkt het College op dat het in dergelijke gevallen op de weg van de organisatie ligt om cliënten van de zieke werknemer te informeren over het ziekteverzuim van de werknemer. Voor zover de organisatie dat in de onderhavige casus niet adequaat zou hebben opgepakt, is dit niet aan de jeugdprofessional toe te rekenen. De verantwoordelijkheid voor het inlichten ligt immers naar het oordeel van het College bij de organisatie. In het verlengde daarvan merkt het College op dat de collega van de jeugdprofessional, die ook betrokken was bij de casus, de moeder op 5 januari 2021 per e-mail geïnformeerd heeft over de afwezigheid van de jeugdprofessional. In deze e-mail heeft zij namelijk onder meer het volgende geschreven: “[De jeugdprofessional] is op dit moment ziek, zij is daarom helaas op dit moment niet voor jou beschikbaar voor communicatie.”. Hoewel de jeugdprofessional de moeder dus niet zelf geïnformeerd heeft over haar afwezigheid, waartoe zij zoals reeds vastgesteld niet verplicht was, heeft haar collega de moeder dus wel geïnformeerd over de afwezigheid van de jeugdprofessional. Het College ziet in deze klacht dan ook geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.

3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.3 Klachtonderdeel 3

3.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.2 Het College begrijpt uit de toelichting bij dit klachtonderdeel dat dit verwijt specifiek ziet op een passage uit het raadsrapport van 29 april 2021 (hierna te noemen: het raadsrapport). De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt tijdens een gesprek met de Raad op 18 maart 2021, door te stellen dat de moeder geen contact meer heeft met het lokaal team. Daarnaast verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij de Raad geïnformeerd heeft over de stand van zaken op dat moment, terwijl zij ten tijde van het gesprek geen contactpersoon meer was van de moeder. Tot slot verwijt de moeder de jeugdprofessional dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij een aantal standpunten uit het VTO heeft herhaald. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken.
Het College stelt vast dat de jeugdprofessional op 18 maart 2021 telefonisch contact heeft gehad met de Raad als informant ten behoeve van het raadsrapport. In het raadsrapport (op pagina 14) is over dit telefonisch onderhoud onder meer het volgende opgenomen: “Het [lokaal team] heeft, sinds de beschermtafel, geen contact met de moeder, nu zij uit het contact getreden is.”. De moeder stelt dat deze informatie onjuist is, omdat uit het dossier blijkt dat er een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de nieuwe contactpersoon van het lokaal team en dat er contact via WhatsApp is geweest over de maatwerkvoorziening van de zoon. De jeugdprofessional heeft in haar verweer verklaard dat zij in het kader van deze zinsnede alleen aan heeft willen dragen dat zij zelf geen contact meer heeft gehad met de moeder. Het College volgt de jeugdprofessional niet in haar verweer nu in het raadsrapport (op pagina 15) is opgenomen dat zij op 29 maart 2021 akkoord heeft gegeven op de weergave van het telefoongesprek/het raadsrapport. Daarnaast blijkt uit het contactjournaal dat het lokaal team wel nog contact heeft gehad met de moeder na de jeugdbeschermingstafel op 12 januari 2021. Nu de jeugdprofessional onzorgvuldig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken aan de Raad en vervolgens akkoord te geven op het raadsrapport, is het College van oordeel dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Tevens is het College van oordeel dat de jeugdprofessional met haar handelen artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode heeft geschonden, omdat deze handelwijze het vertrouwen van de moeder in de jeugdhulp niet heeft bevorderd.
Wat betreft het tweede onderdeel van het verwijt, namelijk dat de jeugdprofessional de Raad geïnformeerd heeft over de stand van zaken op dat moment, terwijl zij ten tijde van het gesprek geen contactpersoon meer was van de moeder, overweegt het College als volgt. Uit het contactjournaal blijkt dat de jeugdprofessional gedurende de periode dat het onderzoek van de Raad nog niet was afgerond, betrokken bleef bij de zoon en de vader en derhalve contactpersoon bleef voor de vader. Het College is van oordeel dat, indien een raadsonderzoeker in het kader van een onderzoek belt met vragen, deze vragen beantwoord dienen te worden door de contactpersoon. Dat de jeugdprofessional inmiddels geen contactpersoon meer was van de moeder, doet daar niet aan af. Het College verklaart dit deel van de klacht daarom ongegrond.
Ten aanzien van het derde onderdeel van het verwijt, dat de jeugdprofessional onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij een aantal standpunten uit het VTO heeft herhaald, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer dat zij zich gebaseerd heeft op haar eerdere eigen ervaringen, haar bekendheid met de situatie en dat zij de standpunten herhaald heeft, omdat zij het daarmee eens was. In voorkomende gevallen acht het College het aannemelijk dat standpunten uit een VTO herhaald worden, als een jeugdprofessional het met de standpunten eens is. Derhalve verklaart het College ook dit deel van de klacht ongegrond.

3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover de moeder de jeugdprofessional verwijt dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt tijdens een gesprek met de Raad op 18 maart 2021, door te stellen dat de moeder geen contact meer heeft gehad. Voor het overige zal het College het klachtonderdeel ongegrond verklaren.

4     Geen maatregel

4.1 Het College ziet af van het opleggen van een maatregel en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft ten aanzien van klachtonderdeel 3 onzorgvuldig gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken aan de Raad en vervolgens akkoord te geven op diezelfde informatie in het raadsrapport. Nu uit het dossier niet is gebleken welk nadeel de moeder heeft gehad van dit handelen en de jeugdprofessional eenmalig tekort is geschoten op slechts één punt, ziet het College onvoldoende aanleiding om de jeugdprofessional een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat het de eerste tuchtklacht is die tegen de jeugdprofessional is ingediend. Het College gaat ervan uit dat dit oordeel eraan bijdraagt dat de jeugdprofessional in toekomstige gevallen haar werkwijze zal aanpassen, zodat deze in lijn is met de professionele standaard.

5     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond;
  • klachtonderdeel 3 is gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Deze beslissing is op 22 februari 2023 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mr. R. Orie (voorzitter), D.J.E. de Graaf en H.A. ten Hove (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. I.L.I. Bossert (secretaris).

mr. R. Orie, voorzitter
mr. I.L.I. Bossert, secretaris