22.003B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
14/11/2022
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Geen beroep
Instelling:
Gecertificeerde Instelling
Gerelateerde beslissingen:
21.226Ta
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Berisping zonder openbaarmaking
Het beroep faalt. Het College van Beroep sluit zich aan bij het oordeel van het College van Toezicht en geeft een nadere toelichting over hoor- en wederhoor bij het verzoek tot een spoedmachtiging uithuisplaatsing.

Appellant is [de jeugdprofessional], beklaagde in eerste aanleg, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is sinds [datum] 2019 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. Haar gemachtigde is de heer mr. M. Assink, advocaat te Rijswijk.

Verweerder is [de vader], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de vader.

Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.226Ta van 24 januari 2022. Het College van Toezicht heeft alle acht klachtonderdelen in deze beslissing gegrond verklaard en de maatregel van berisping zonder openbaarmaking opgelegd.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van het beroepschrift (ontvangen op 3 maart 2022), het verweerschrift (ontvangen op 10 mei 2022), de pleitnota’s van partijen en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep.

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op maandag 3 oktober 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Een collega van de jeugdprofessional en een collega van de gemachtigde van de vader zijn als toehoorders aanwezig geweest.

2     De feiten

2.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2014.

2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de zoon, zijn uit elkaar. Het gezag over de zoon wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.

2.3 De kinderrechter heeft op 6 augustus 2019 de zoon voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

2.4 De jeugdprofessional is van 6 december 2019 tot en met 15 juni 2020 belast geweest met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de zoon.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     Ontvankelijkheid

4.1 De jeugdprofessional beroept zich op opnieuw op de niet-ontvankelijkheid van de vader ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 6 op grond van artikel 7.9 van het Tuchtreglement. De jeugdprofessional heeft het College van Beroep verzocht de eerder gevoerde procedure bij de klachtencommissie van de GI, haar aandeel in gedeelde besluitvorming en haar stadium van autonomie als beginnend jeugdprofessional te laten meewegen in de beoordeling van de ernst en de zwaarte van de maatregel. Het College van Beroep heeft dit verzoek dan ook als zodanig opgevat en sluit zich wat betreft de ontvankelijkheid van de vader aan bij hetgeen eerder door het College van Toezicht is bepaald.

5     Vervallen klachtonderdelen

5.1 Het beroepschrift gaat in op klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. Zoals tijdens de behandeling van het beroep besproken en door de gemachtigde van de jeugdprofessional bevestigd, is het beroep gericht tegen de klachtonderdelen 2, 6, 7 en 8 komen te vervallen.

6     De beoordeling van het beroep

De klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 worden hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

6.1 Klachtonderdeel 1, 3, 4 en 5

6.1.1 Het beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1, 3, 4 en 5. In de procedure bij het College van Toezicht zijn deze klachtonderdelen samengevoegd en als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden en geen hoor en wederhoor heeft toegepast alvorens een verzoek tot (spoed)machtiging uithuisplaatsing in te dienen. Ook verwijt de vader de jeugdprofessional dat zij niet transparant heeft gehandeld bij het verzoek uithuisplaatsing en dat de jeugdprofessional ten onrechte niet heeft getracht een uithuisplaatsing te voorkomen.”

6.1.2 Het College van Beroep onderschrijft het oordeel van het College van Toezicht en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Het College van Beroep oordeelt dat de jeugdprofessional in beroep de stellingen die zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, deels heeft herhaald. De behandeling in beroep heeft geen ander licht geworpen op de beoordeling hiervan. Voor zover de jeugdprofessional aanvoert dat bij een spoedmachtiging geen directe hoor- en wederhoor hoort plaats te vinden omdat dit in strijd is met de aard en omstandigheden van de beslissing, overweegt het College van Beroep als volgt. Hoewel er situaties kunnen bestaan waarbij het vragen van de visie van betrokkenen op een later moment kan plaatsvinden omdat de acute onveiligheid van de minderjarige dat vergt, is in de onderhavige situatie door de jeugdprofessional onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijk acute situatie sprake was. Het College van Beroep verenigt zich dan ook met het oordeel van het College van Toezicht dat de jeugdprofessional onzorgvuldig gehandeld heeft met betrekking tot het verzoek tot (spoed)machtiging uithuisplaatsing door na te laten het gesprek met de vader aan te gaan en de zorgen te bespreken. Reflecterend geeft de jeugdprofessional zelf ook aan dat zij nu, jaren later, eerst met de vader in overleg had moeten treden alvorens dit verzoek in te dienen. In de pleitnota van de jeugdprofessional wordt tot slot verwezen naar agressiviteit van de vader, een van de twee beweringen waar volgens de vader het verzoek tot uithuisplaatsing op is gebaseerd. Dit toont volgens de vader aan dat de jeugdprofessional een groot aandeel heeft gehad in de besluitvorming rondom de uithuisplaatsing. Het College van Beroep ziet ook ten aanzien van dit punt geen reden om af te wijken van de beslissing van het College van Toezicht, aangezien noch uit het dossier noch uit de ter zitting naar voren gekomen informatie onderbouwing van deze agressie naar voren is gekomen.
Alhoewel het handelen van de organisatie hier niet ter discussie heeft gestaan, wil het College van Beroep de jeugdprofessional ten slotte meegeven dat zij deze casus kan gebruiken om inzicht te krijgen in hoe zij en haar collega’s in het vervolg zorgvuldiger kunnen handelen en tijdig bij hun organisatie aangeven wat zij, als beginnend, maar ook als ervaren jeugdprofessional, nodig hebben bij het uitvoeren van hun werkzaamheden.

6.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

7     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • handhaaft het oordeel van het College van Toezicht in die beslissing betreffende de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5;
  • handhaaft de opgelegde maatregel van berisping zonder openbaarmaking.

Deze beslissing is op 14 november 2022 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mr. M.M. Brink (voorzitter), mr. H.C.L. Greuters (lid-jurist), C.M.M. Bruil (lid-beroepsgenoot), H.G.A. van Schaik (lid-beroepsgenoot) en W.L. Scholtus (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. B. van Amerongen (secretaris). Tijdens de mondelinge behandeling is mr. L. van der Horst (secretaris) aanwezig geweest.

mr. M.M. Brink, voorzitter
mr. B. van Amerongen, secretaris