22.021B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
31/03/2023
Kamer:
Jeugd- en Gezinsprofessionals
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Beslissing in beroep
Instelling:
Gezinshuis / zorgboerderij
Gerelateerde beslissingen:
21.297Ta
Oordeel:
Ongegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Het beroep van de Stichting faalt. Het College van Beroep sluit zich aan bij het oordeel van het College van Toezicht.

Het beroep is ingesteld door [de stichting], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de Stichting. De Stichting wordt vertegenwoordigd door [de vertegenwoordiger 1], [functie van de vertegenwoordiger 1] en [de vertegenwoordiger 2], [functie van de vertegenwoordiger 2]. De gemachtigden van de Stichting zijn de heer mr. dr. L.A.P. Arends en mevrouw mr. R. Kuiper, beiden advocaat te Arnhem.

Verweerder in beroep is [de gezinshuisvader], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de gezinshuisvader. Samen met [de gezinshuismoeder] (hierna te noemen: de gezinshuismoeder, tevens verweerder in zaak 22.020B) heeft de gezinshuisvader van 2014 tot en met 2020 [het gezinshuis] (hierna: het gezinshuis) geëxploiteerd.
De gemachtigde van de gezinshuisvader is mevrouw mr. S. Coerts, advocaat te Apeldoorn.
De gezinshuisvader is van [datum] 2018 tot en met [datum] 2022 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. De gezinshuisvader is op [datum] 2022 uitgeschreven.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.297Ta van 4 juli 2022. Het College van Toezicht heeft in deze beslissing alle klachtonderdelen (4 tot en met 6) ongegrond verklaard.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van:

  • het pro forma beroepschrift (ontvangen op 15 augustus 2022);
  • het aanvullend beroepschrift (ontvangen op 29 augustus 2022);
  • het verweerschrift (ontvangen op 26 oktober 2022);
  • de aanvulling op het beroepschrift (ontvangen op 3 februari 2023);
  • de door de gemachtigden van de Stichting tijdens de mondelinge behandeling van het beroep overgelegde pleitnota;
  • de door de gemachtigde van de gezinshuisvader tijdens de mondelinge behandeling van het beroep overgelegde pleitnota.

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 februari 2023. Het beroep met zaaknummer 22.020B heeft het College van Beroep, gelet op de samenhang, gelijktijdig behandeld. Bij de behandeling waren de Stichting, de gezinshuisvader, de gezinshuismoeder en de hiervoor genoemde gemachtigden aanwezig.

2     De feiten

2.1 De Stichting is een zorgaanbieder die kinderen en jongeren de mogelijkheid biedt om in een gezinshuis te wonen, binnen een beschermde omgeving en met professionele zorg, begeleiding en eventueel behandeling. [De ondernemersgroep] (hierna: de ondernemersgroep) is een dochterorganisatie van de Stichting, die als franchisegever zelfstandig ondernemers – met inachtneming van een franchiseformule – de mogelijkheid biedt een gezinshuis te exploiteren.

2.2 Op 11 augustus 2014 hebben de ondernemersgroep, de Stichting en het gezinshuis een franchiseovereenkomst gesloten, op basis waarvan cliënten van de Stichting in het gezinshuis zijn geplaatst. Het gezinshuis werd geëxploiteerd door de gezinshuisvader en de gezinshuismoeder (gezamenlijk te noemen: de gezinshuisouders).

2.3 In maart 2020 is de Stichting een intern onderzoek gestart naar mogelijke incidenten in het gezinshuis. Het onderzoek is afgerond met het Onderzoeksrapport van 6 november 2020. Op 22 december 2020 is de franchiseovereenkomst tussen partijen beëindigd, waarna het gezinshuis is gesloten.

2.4 De gezinshuisvader is vanaf de oprichting tot en met de sluiting van het gezinshuis betrokken geweest bij de exploitatie.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de gezinshuisvader geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, versie 2017 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     De beoordeling van het beroep

Het beroepschrift richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 4, 5 en 6. Deze klachtonderdelen worden hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

4.1 Klachtonderdeel 4

4.1.1 Het beroep van de Stichting richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 4. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De stichting verwijt de gezinshuisvader dat hij willens en wetens niet heeft ingegrepen toen de gezinshuismoeder titelmisbruik pleegde, onbevoegd EMDR-therapie uitvoerde en speltherapie door een stagiaire in opleiding en onder supervisie van een docent op afstand faciliteerde. Hierdoor heeft de gezinshuisvader willens en wetens bijgedragen aan het ontstaan van een onverantwoord en onveilig pedagogisch leefklimaat.”

4.1.2 Het College van Beroep oordeelt dat de Stichting in beroep geen standpunten naar voren heeft gebracht die ertoe zouden moeten leiden dat de beslissing van het College van Toezicht vernietigd moet worden. In het beroepschrift voert de Stichting aan dat de gezinshuisvader ervan op de hoogte was dat de gezinshuismoeder de titel orthopedagoog gebruikte terwijl zij dit niet was. Het College van Beroep kan de Stichting hier niet in volgen. De gezinshuisvader heeft betwist dat hij op de hoogte was van het titelmisbruik van de gezinshuismoeder. Daarnaast kan uit het door de Stichting overgelegde onderzoeksrapport en de verklaringen niet vastgesteld worden dat de gezinshuisvader wist dat de gezinshuismoeder zich ten onrechte als orthopedagoog heeft voorgedaan, hetgeen ook de conclusie is geweest van de onderzoekscommissie.

4.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.2 Klachtonderdeel 5

4.2.1 Het beroep van de Stichting richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 5. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De stichting verwijt de gezinshuisouders dat zij fysieke middelen en/of maatregelen hebben ingezet jegens cliënten, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren.”

4.2.2 Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard. Het College van Beroep kan zich verenigen met het oordeel van het College van Toezicht dat niet kan worden vastgesteld door wie en binnen welk kader er onbevoegde fysieke middelen of maatregelen zijn ingezet. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft de Stichting het onderzoeksrapport en verklaringen van medewerkers en stagiaires overgelegd. Het College van Beroep overweegt dat niet duidelijk is op welke periode de door de Stichting aangevoerde incidenten zien. Daarnaast hebben de gezinshuisouders gemotiveerd betwist dat de medewerkers en de stagiaires die de verklaringen hebben aangeleverd, aanwezig zijn geweest op de momenten dat de gestelde incidenten zouden hebben plaatsgevonden. Dit is niet door de Stichting weersproken. Het College van Beroep acht deze verklaringen in het onderzoeksrapport daardoor onvoldoende objectief om dit verwijt te onderbouwen. Het College van Beroep stelt bovendien vast dat het onderzoeksrapport de enige basis is waarop de Stichting onderhavig verwijt baseert.

4.2.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.3 Klachtonderdeel 6

4.3.1 Het beroep van de Stichting richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 6. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De stichting verwijt de gezinshuisouders dat zij gezamenlijk een onveilig pedagogisch leefklimaat gecreëerd hebben binnen het gezinshuis. Er was geen sprake van een organisatie van transparante, navolgbare en goede zorg.”

4.3.2 De behandeling in beroep heeft geen ander licht geworpen op de beoordeling van dit klachtonderdeel. Ter onderbouwing van het klachtonderdeel voert de Stichting voornamelijk verwijten aan die al bij andere klachtonderdelen aan bod zijn gekomen. Voorts verwijst de Stichting ter onderbouwing naar het onderzoeksrapport en de verklaringen van medewerkers en stagiaires. De gezinshuisouders hebben gemotiveerd betwist dat de medewerkers en de stagiaires die de verklaringen hebben aangeleverd, aanwezig zijn geweest bij de incidenten. Daarnaast hebben de gezinshuisouders onweersproken gesteld dat een aantal incidenten uit hun verband is getrokken.
Ten aanzien van het verwijt dat er te veel kinderen in het gezinshuis verbleven, is het College van Beroep van oordeel dat niet de gezinshuisouders, maar primair de Stichting verantwoordelijk is geweest voor het plaatsen van de kinderen in het gezinshuis. De Stichting heeft immers voor de meeste plaatsingen de verzoeken daartoe aan het gezinshuis gedaan, terwijl zij ter zitting heeft aangegeven dat bij haar bekend was dat door deze plaatsingen het tussen de Stichting en de gezinshuisouders overeengekomen aantal kinderen werd overschreden.

4.3.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

5     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • handhaaft het oordeel van het College van Toezicht in de beslissing van 4 juli 2022 in 21.297Ta.

Deze beslissing is op 31 maart 2023 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mr. L.E.M. Zalme (voorzitter), mr. L.C. Groen (lid-jurist), D.J. Lievers (lid-beroepsgenoot), S. Nikočević (lid-beroepsgenoot) en H.A. ten Hove (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. E. Welgraven (secretaris).

mr. L.E.M. Zalme, voorzitter
mr. E. Welgraven, secretaris