22.002B

College van Beroep
Download beslissing
Beslissingsdatum:
09/11/2022
Kamer:
Psychologen
Ontvankelijkheid:
Ontvankelijk
Beroep:
Beslissing in beroep
Instelling:
Opvoedingsondersteuning
Gerelateerde beslissingen:
21.224Ta
Oordeel:
Gedeeltelijk gegrond
Maatregel:
Geen maatregel
Het beroep van de vader faalt en het incidenteel beroep van de jeugdprofessional slaagt. De klacht van de vader dat de jeugdprofessional datgene dat met de vader is besproken tijdens het gesprek op 18 september 2020 niet heeft meegenomen in het onderzoek, heeft het College van Beroep alsnog (in het geheel) ongegrond verklaard.

Appellant is [de vader], hierna te noemen: de vader, klager in eerste aanleg. Zijn gemachtigde is [de gemachtigde], partner van de vader.

Verweerder is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, beklaagde in eerste aanleg, werkzaam als psycholoog/IMH-specialist bij [de instelling]. Haar gemachtigde is mevrouw mr. C.G. Versteeg, advocaat te Bussum. De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2016 als psycholoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep verwijst naar de beslissing in eerste aanleg van het College van Toezicht in zaaknummer 21.224Ta van 22 december 2021. Het College van Toezicht heeft klachtonderdelen 1, 3 en 4 in deze beslissing ongegrond verklaard en klachtonderdeel 2 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Er is geen maatregel aan de jeugdprofessional opgelegd.

1.2 Het College van Beroep gaat uit van de stukken van het College van Toezicht en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling van het beroep. Daarnaast heeft het College van Beroep kennisgenomen van:

  • het beroepschrift (ontvangen op 1 februari 2022);
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel beroep (ontvangen op 22 maart 2022);
  • het verweerschrift tegen het incidenteel beroep (ontvangen op 26 april 2022);
  • de aanvulling op het beroepschrift (ontvangen op 23 augustus 2022);
  • de aanvulling op het verweerschrift (ontvangen op 13 mei 2022).

1.3 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 september 2022 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Namens SKJ is een toehoorder aanwezig geweest.

2     De feiten

2.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2013.

2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de zoon, zijn sinds 2015 gescheiden. Het ouderlijk gezag over de zoon wordt uitgeoefend door de moeder. De zoon woont bij de moeder. De vader heeft sinds de zomer van 2019 nauwelijks contact met de zoon.

2.3 De kinderrechter heeft op 15 januari 2018 de zoon voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.

2.4 In december 2019 is de zoon aangemeld bij [de instelling] voor een psychodiagnostisch onderzoek. De jeugdprofessional werkt als psycholoog/IMH-specialist bij [de instelling] en is als onderzoeker betrokken geweest.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor Psychologen, versie 2015 (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

4     De beoordeling van het beroep

Het beroepschrift van de vader richt zich tegen de beoordeling van klachtonderdelen 1 tot en met 4. Het incidenteel beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen de beoordeling van klachtonderdeel 2. Deze klachtonderdelen worden hieronder weergegeven, waarna het oordeel van het College van Beroep volgt.

4.1 Klachtonderdeel 1 (principaal beroep)

4.1.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 1. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij als vader ten onrechte niet is meegenomen in het initiële onderzoek, dat zij de verantwoordelijkheid tot het betrekken en uitnodigen van hem zelf had moeten oppakken en niet had mogen neerleggen bij de moeder.

4.1.2 De behandeling in beroep heeft geen ander licht geworpen op de beoordeling van dit klachtonderdeel. In zijn beroepschrift voert de vader hoofdzakelijk aan dat de jeugdprofessional zelf het initiatief had moeten nemen om in contact te komen met de vader om hem bij het onderzoek te betrekken. Het College van Beroep kan de vader hier niet in volgen. Het College van Beroep overweegt dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft over de zoon en dat een hulpvraag van de moeder aanleiding is geweest voor het onderzoek door [de instelling]. De jeugdprofessional was niet verplicht om de vader, een ouder zonder gezag, bij het onderzoek te betrekken. Het College van Beroep kan zich aldus met het oordeel van het College van Toezicht verenigen dat het niet onzorgvuldig is geweest dat de jeugdprofessional ervoor heeft gekozen dat de moeder de vader zou informeren over de betrokkenheid van [de instelling]. Dat er tussen de ouders sprake was van een langdurig verhard conflict doet hier niet aan af.

4.1.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.2 Klachtonderdeel 2 (principaal en incidenteel beroep)

4.2.1 In de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 2 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat haar onderzoeksverslag en de eindbrief niet voldoen aan de professionele eisen en dat zij heeft nagelaten om ten aanzien van de gegeven adviezen, een deugdelijke beoordeling, eindevaluatie en een eventueel vervolgadvies te geven.” Het College van Toezicht heeft dit klachtonderdeel deels gegrond verklaard, namelijk voor zover de jeugdprofessional wordt verweten dat zij datgene dat met de vader is besproken tijdens het gesprek op 18 september 2020 niet heeft meegenomen in het onderzoek. Het beroep van de vader richt zich tegen het ongegrond verklaarde deel. Het incidenteel beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen het gegrond verklaarde deel.

4.2.2 Voor zover de jeugdprofessional aanvoert dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard, overweegt het College van Beroep als volgt. Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht terecht heeft overwogen dat de vader op grond van artikel 3.1 van het Tuchtreglement, versie 1.4, aangemerkt dient te worden als belanghebbende, nu de klacht betrekking heeft op zijn zoon. Het College van Beroep ziet dan ook geen aanleiding de vader niet-ontvankelijk te verklaren in dit klachtonderdeel.

Het College van Beroep oordeelt ten aanzien van het principaal beroep als volgt. In zijn beroepschrift voert de vader aan dat het College van Toezicht geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het tweede gedeelte van het klachtonderdeel. Het College van Beroep oordeelt dat de vader de verwijten, te weten het nalaten om ten aanzien van de gegeven adviezen een deugdelijke beoordeling, eindevaluatie en een eventueel vervolgadvies te geven, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het is aan degene die beroep instelt om dergelijke verwijten voldoende te onderbouwen. Ook in beroep heeft de vader een en ander onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Daarnaast stelt de vader in zijn beroepschrift dat de jeugdprofessional de beoordeling, evaluatie en het vervolgadvies aan de gezaghebbende ouder had moeten doen toekomen, hetgeen de vader als ouder zonder gezag niet treft.

Ten aanzien van het incidenteel beroep oordeelt het College van Beroep als volgt. Nadat de moeder bij [de instelling] aangaf dat de zoon kenbaar had gemaakt contact te willen met de vader, heeft [de instelling] op verzoek en met toestemming van de moeder in juni 2020 contact opgenomen met de vader. Het onderzoeksverslag was op dit moment reeds gesigneerd, geaccordeerd en gearchiveerd. Op 3 juli 2020 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de vader. Doel van dit gesprek was het bespreken van de onderzoeksgegevens en het horen van de mening van de vader over het contact met de zoon. Met de vader is afgesproken dat een rapportage van dit gesprek aan het onderzoeksverslag zou worden toegevoegd. Op 9 september 2020 heeft de vader er onder andere over geklaagd dat van het gesprek erg summier verslag is gemaakt. Op 18 september 2020 heeft er opnieuw een gesprek met de vader plaatsgevonden. Het College van Beroep leest in het gespreksverslag, dat naar aanleiding van dit gesprek is opgesteld, dat met de vader is afgesproken dat het gespreksverslag als aanvulling zal worden toegevoegd aan het reeds afgeronde onderzoeksverslag (onderzoeksverslag, pagina 28). De jeugdprofessional heeft zich aan deze afspraak gehouden en heeft een verslag van het gesprek als bijlage toegevoegd aan het onderzoeksverslag. De overweging van het College van Toezicht dat de jeugdprofessional niet had kunnen volstaan met het aanhechten van het gespreksverslag van 18 september 2020 aan het onderzoeksverslag, kan het College van Beroep niet volgen. Het College van Beroep is dan ook van oordeel dat het College van Toezicht het klachtonderdeel ten onrechte gedeeltelijk gegrond heeft verklaard.

4.2.3 Het College van Beroep is van oordeel dat de grief van de vader faalt en de grief van de jeugdprofessional slaagt.

4.3 Klachtonderdeel 3 (principaal beroep)

4.3.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 3. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij signalen van een ernstige ontwikkelingsbedreiging niet heeft herkend, er niet naar heeft gehandeld, het niet heeft benoemd en niet heeft gemeld.

4.3.2 Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard. Het College van Beroep kan zich verenigen met het oordeel van het College van Toezicht dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gedurende de betrokkenheid van de jeugdprofessional redenen waren om de stappen van de Meldcode te volgen. De vader stelt in beroep dat zijn klacht gaat over de periode van oktober 2020 tot en met januari 2021. De jeugdprofessional was gedurende deze periode niet meer betrokken als onderzoeker. Op 3 mei 2020 was het onderzoek immers afgesloten en was aan de ouders geadviseerd om begeleide omgang via [de instelling 2] te laten plaatsvinden.

4.3.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

4.4 Klachtonderdeel 4 (principaal beroep)

4.4.1 Het beroep van de vader richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 4. In de procedure bij het College van Toezicht is dit klachtonderdeel als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij een verkeerde interventie heeft ingezet.

4.4.2 Het College van Beroep oordeelt dat de vader in beroep geen standpunten naar voren heeft gebracht die ertoe zouden moeten leiden dat de beslissing van het College van Toezicht op dit punt vernietigd moet worden. In zijn beroepschrift voert de vader hoofdzakelijk aan dat het College van Toezicht de tweede interventie, de situatie van rust te handhaven, had moeten meewegen in haar beslissing. Het College van Beroep volgt de jeugdprofessional in haar verweer dat de vader het verwijt ook in beroep niet nader heeft toegelicht en onderbouwd. Gelet hierop handhaaft het College van Beroep het oordeel van het College van Toezicht ten aanzien van dit klachtonderdeel.

4.4.3 Het College van Beroep is van oordeel dat het beroep faalt.

5     Conclusie

5.1 Het College van Beroep komt tot de slotsom dat de grieven van de vader falen en de grief van de jeugdprofessional slaagt. Dit heeft tot gevolg dat klachtonderdeel 2 alsnog (in het geheel) ongegrond wordt verklaard. Gelet hierop valt de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt te maken en bestaat er aldus ook geen aanleiding om de jeugdprofessional een maatregel op te leggen.

6     De beslissing

Het College van Beroep komt tot de volgende beslissing:

  • verklaart – opnieuw rechtdoende – klachtonderdeel 2 alsnog (in het geheel) ongegrond;
  • handhaaft voor het overige het oordeel van het College van Toezicht in de beslissing van 22 december 2021 in zaaknummer 21.224Ta.

Deze beslissing is op 9 november 2022 genomen door het College van Beroep in de samenstelling van mr. M.A. Stammes (voorzitter), mr. A.P. van der Linden (lid-jurist), D.J.E. de Graaf (lid-beroepsgenoot), drs. B.J. van Leeuwen (lid-beroepsgenoot) en drs. S. de Schutter (lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mr. E. Welgraven (secretaris).

mr. M.A. Stammes, voorzitter
mr. E. Welgraven, secretaris